Het is dringen op de arbeidsmarkt voor mensen die werk willen vinden rond het minimumloon. De werkloosheid in dit segment van de arbeidsmarkt is relatief hoog, en arbeidsconstructies zijn vaak hyperflexibel. Verdringing en draaideurwerkloosheid liggen op de loer.
Een inclusieve arbeidsmarkt, dat is de belofte van de Participatiewet die op 1 januari 2015 werd ingevoerd. Mensen met een arbeidsbeperking worden niet langer weggestopt in deprimerende werkplaatsen op verlaten industriegebieden, maar zouden een werkplek moeten vinden binnen de muren van reguliere bedrijven. Dwingende afspraken (de Quotumwet) en ondersteunende regelingen (loonkostensubsidies en no risk-polis) moeten werkgevers hiertoe stimuleren. En het werkt - zeker nog niet vlekkeloos, maar toch: steeds meer werkgevers lijken open te staan voor werkenemers met een arbeidsbeperking.
In de toelichting bij de invoeringswet Participatiewet wordt de inclusieve arbeidsmarkt als volgt omschreven (p. 37): 'Een arbeidsmarkt die plaats biedt voor jongeren en ouderen en voor mensen met en zonder beperking.'
De Participatiewet is dus niet exclusief gericht op de participatie van mensen met een arbeidsbeperking, maar focust wel op de groep die het het lastigst heeft op de arbeidsmarkt, 'namelijk mensen met een arbeidsbeperking die arbeidsvermogen hebben maar niet zelfstandig het WML kunnen verdienen'.
Een algemeen probleem, ook voor deze nieuwe groep op de reguliere arbeidsmarkt, is dat er te weinig goed werk is rond het minimumloon.
Te weinig goed werk
Mensen met een lage opleiding, migranten en ouderen zijn groepen die vaak met moeite werk vinden waarvan ze kunnen rondkomen. De economische crisis heeft hun positie op de arbeidsmarkt drastisch verslechterd. De invoering van de Participatiewet in 2015, de 'banenafspraak' uit het Sociaal Akkoord en de decentralisatie van zorgtaken van het Rijk naar gemeenten - die gepaard ging met een flinke bezuiniging - hebben de druk voor hen in veel gevallen nog verder opgevoerd.
Cumulatie van problemen
- De financiele crisis uit 2008 kwam, met enige vertraging, hard aan op de Nederlandse arbeidsmarkt. Verontrustend is dat de werkloosheid maar heel traag daalt - eind 2015 waren nog 588.000 mensen werkloos, even veel als begin 2013 (CBS). Voor laagopgeleiden was het werkloosheidspercentage eind 2015 ten opzichte van 2006 2,2% hoger (in totaal 10,2%), voor middelbaar opgeleiden is dit verschil 2,3% (totale werkloosheid 6,8%) en voor hoogopgeleiden steeg de werkloosheid in deze periode met 1% (tot 3,9%) (CBS). De concurrentie om banen is dus het grootst aan de onderkant.
- In het Sociaal Akkoord dat werkgevers, werknemers en kabinet voorjaar 2013 sloten, is afgesproken dat werkgevers 125.000 extra banen zullen realiseren in de periode tot 2026: 100.000 in de marktsector en 25.000 bij de overheid. De banen zijn bedoeld voor mensen met een arbeidsbeperking die niet zelfstandig het minimumloon kunnen verdienen. Drijvende kracht achter de afspraak is staatssecretaris Jetta Klijnsma, die onderstreept dat deze groep op de arbeidsmarkt altijd aan de kant gestaan heeft, en er niet tussenkomt zonder gericht beleid. De banen worden gecreëerd aan de onderkant van de arbeidsmarkt. De mensen die in deze banen gaan werken concurreren - ondanks het feit dat het extra banen zijn - met andere medewerkers binnen (en buiten) de desbetreffende bedrijven. Meestal komt er immers geen extra geld bij voor deze banen, dus verdwijnt er daarmee elders binnen de onderneming werkgelegenheid.
- De tegenprestatie die volgens de Participatiewet kan worden verlangd van mensen met een bijstandsuitkering kan leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Werk waar voorheen een salaris voor werd betaald, wordt nu in sommige gevallen gedaan door mensen met een bijstandsuitkering, denk hierbij aan het ondersteuning bij huishoudelijke werk of aan het vervoer van ouderen van en naar de dagbesteding, waar voorheen professioneel vervoer werd ingezet. In de Wet Werk en Bijstand is vastgelegd dat de werkzaamheden in het kader van de tegenprestatie 'additioneel' moeten zijn (dwz: niet productief) en niet mogen leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. De Inspectie van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid oordeelde in maart 2015 dat veel gemeenten nog onvoldoende in beleid aangeven aan welke voorwaarden de tegenprestatie moet voldoen om te zorgen dat sprake is van additionele activiteiten. In veel gemeenten lijkt dit nog steeds onvoldoende gebeurd te zijn.
- Het aantal vaste contracten daalt, het aantal mensen dat werkt op flexibele basis stijgt (CBS). Vooral jongeren en laagopgeleiden hebben veel minder vaak een vaste aanstelling en maken daar ook minder kans op. Laagopgeleiden hebben relatief vaak een flexibele arbeidsrelatie - een tijdelijk contract of een contract met flexibele uren - hoogopgeleiden hebben relatief vaak een eigen bedrijf (meestal als zzp'er). Dit heeft tot gevolg dat verdringing op de arbeidsmarkt veel makkelijker plaatsvindt dan tien jaar geleden, zeker voor eenvoudig werk waarvoor geen specifieke kennis of vaardigheden nodig zijn. Als het voor werkgevers voordelig wordt bepaalde groepen werkenden in te huren (bijvoorbeeld omdat voor hen loonkostensubsidie wordt gegeven door gemeenten, of omdat arbeidskracht beneden marktprijs kan worden ingehuurd via bijvoorbeeld re-integratiebedrijven), werkt dat in de hand dat ander tijdelijk personeel dat voorheen dat werk deed, plaats moet maken. Als na een tijd een nieuwe groep arbeidskrachten weer voordeliger wordt, draait de carrousel door, en worden de oude groepen makkelijk aan de kant gezet om plaats te maken voor de nieuwe.
- De extra banen die worden gecreerd in het kader van de banenafspraak uit het Sociaal Akkoord, zijn vaak tijdelijk werk, of werk op detacheringsbasis. Voor een grote groep mensen met een arbeidsbeperking is dit problematisch. Vooral voor mensen met een laag IQ of met bijvoorbeeld autisme is het lastig in een nieuwe omgeving te leren functioneren. Eenmaal ingewerkt zijn zij vaak prima werknemers, maar flexibiliteit is lastig. Dit was o.a. een van de bevindingen uit het Van Waarde Lokaal-onderzoek naar leerlingen die van het Praktijkonderwijs komen.
- Op 1 januari 2015 werden de gemeenten verantwoordelijk voor veel zorgtaken en ondersteuning aan burgers op grond van de Wmo 2015. Deze taken gingen met een korting van 25% over van het Rijk naar de gemeenten. Deze bezuiniging is vooral terechtgekomen bij ondersteunende taken, zoals de huishoudelijke hulp of het georganiseerde vervoer. Ook de eisen die worden gesteld aan werknemers in de zorg worden steeds hoger. Zelfsturende wijkteams bestaan vrijwel volledig uit hbo-geschoolde professionals. Voor boodschappen en sociale activiteiten worden steeds vaker (onbetaalde) mantelzorgers of vrijwilligers ingezet. De bezuinigingen op de Wmo-zorg hebben het overschot van arbeidskrachten die rond het minimumloon werken versterkt.
'Je bent een machine die uit en aan wordt gezet'
'Er komt waarschijnlijk weer een ontslagronde aan'
'Geen banen, wel re-integratiecursussen'
'Er is gewoon geen werk'
'Probeer maar eens een werkgever te vinden voor deze doelgroep'
'De eisen worden steeds hoger'
- Ontwikkel beleid waarmee werk rond het minimumloon wordt gestimuleerd, bijvoorbeeld door de kosten van arbeid voor werkgevers te verlagen.
- Stimuleer dat eenvoudig productiewerk weer in Nederland wordt verricht.
- Beloon werkgevers die vast werk aanbieden en die voltijdsbanen aanbieden, in het bijzonder bij werk rond het minimumloon.
- Minister Asscher beloont per 1 januari 2017 goed werkgeverschap via de regeling van het lage-inkomensvoordeel (LIV). Werkgevers krijgen maximaal € 2000 per jaar van de belastingdienst terug als ze iemand tegen het minimumloon (maximaal 120% wml) voor 24 uur per week in dienst nemen.