Investeren in mensen kan op verschillende manieren. Als het uitgangspunt is dat niemand het verdient aan de kant te staan, blijkt er heel veel mogelijk te zijn.
Sommige mensen hebben hulp nodig om (weer) mee te kunnen doen op de arbeidsmarkt. Omdat ze een arbeidsbeperking hebben, omdat ze te lang aan de kant gestaan hebben, of omdat ze gewoon pech hebben gehad in het leven. Die hulp kan komen van een wethouder zoals Rabin Baldewsigh uit Den Haag, die vorig jaar 260 straatvegers tot ambtenaar benoemde, van een wethouder als Turgay Tankir uit Nijmegen die bij gebrek aan voldoende goed werk rond het minimumloon zelf een flexpool opzet voor mensen met afstand tot de arbeidsmarkt of van een wethouder als Marleen Damen die investeert in leer-werktrajecten voor vluchtelingen en die tegen de stroom in geld vrijmaakt voor beschutte werkplekken. De hulp kan ook komen van een medewerker van het re-integratiebedrijf die werkelijk oog heeft voor wie iemand is en wat iemand kan, van een ambtenaar van de gemeente die bij een tijdelijk baantje de uitkering niet stopzet maar deze op nul stelt, van een werkgever die werknemers meer beoordeelt op inzet dan op productiviteit, of van een docent uit het praktijkonderwijs die net zo lang met een leerling praat en leurt totdat deze een werkplek heeft gevonden.
Wat al deze vormen van hulp gemeen hebben, is dat ze op mensen zijn gericht, niet op de regels. En dat ze uitgaan van waarden, niet van instituties.