Een groep PvdA-leden volgde jongeren die net van het praktijkonderwijs kwamen. Vonden zij werk? Leden van de PvdA-afdeling Uden spraken met Harrie van den Brand, opleider bij Fontys: 'Beschut werk is nog te weinig geregeld.'
'Ik ben trots op het praktijkonderwijs. Het is de beste vorm van onderwijs in Nederland. Volgens het Inspectierapport 2014 hebben we feitelijk maar drie zwakke scholen - van de 176. We leveren maatwerk voor de leerlingen door een breed keuzepakket van vakken aan te bieden, en gerichte loopbaanbegeleiding en stagebegeleiding. Het onderwijs is aangepast aan de individuele leerling. De leerlingen voelen zich thuis. Ze weten zelf wat ze gaan leren. Ze zijn trots op hun prestaties.
Geen lesboeren
We werken met zeer gemotiveerde leraren. Die doen meer dan zomaar het gemiddelde. Dat zijn geen lesboeren. En dat is belangrijk. Het gaat om een pedagogische relatie. Deze docenten weten dat heel goed. Soms zijn onze leerlingen wel een beetje grofgetaald, maar juist dan moet je in staat zijn om die relatie goed te houden. Met deze leerlingen de goede dingen doen, daar staan die mensen voor. Dus die schrikken niet zo vlug als er eens een keer wat lelijk gedaan wordt.
Soms zijn onze leerlingen wel een beetje grofgetaald, maar juist dan moet je in staat zijn om die relatie goed te houden
Dat is niet vanzelfsprekend. Leraren met een pabo-diploma kunnen in principe lesgeven op scholen voor Praktijkonderwijs. Nu zijn veel scholen voor Praktijkonderwijs opgenomen in een scholengemeenschap voor voortgezet onderwijs (de helft ongeveer). Een leraar met een pabo-diploma is niet flexibel in te zetten binnen zo’n scholengemeenschap. Zodoende komen er docenten voor onze leerlingen te staan die wel hoogopgeleid zijn, maar die lang niet altijd competent zijn om met de problemen van onze leerlingen om te gaan.
Te korte beschikkingen
Voor passend onderwijs is uiteindelijk in veel regio’s minder geld beschikbaar, we noemen dat verevening. Dat geld wordt door het samenwerkingsverband van de regio verdeeld. Als het samenwerkingsverband een beschikking afgeeft voor het “duurdere” voortgezet speciaal onderwijs (VSO), doet ze dat bijvoorbeeld nog maar voor 2 jaar in plaats van voor 5 jaar, zoals voorheen. Op het eind van de twee jaar gaan veel leerlingen dan naar het “goedkopere” Praktijkonderwijs. Dan krijg je dus zij-instromers. De leerling moet weer opnieuw een relatie opbouwen. De school voor Praktijkonderwijs heeft dan twee jaar minder de tijd om zijn programma goed uit te werken.
Wijze van indicatiestelling is pijnlijk
Een ander pijnpunt is de indicatiestellig, die staat onder druk. Eigenaardig, want elke vorm van voortgezet onderwijs kent zijn indicaties voor instroom. Een negatief aspect is het gehandicaptdenken. Een dilemma, want je hebt geld nodig voor een goed proces en daarvoor is het nodig defecten, belemmeringen te benoemen. Maar daarmee krijg je negatief, niet oplossingsgericht handelen en vooral een onderbouwing van de onmogelijkheden van de leerling.
Onze leerlingen leren op een andere manier. Ze zijn goed in leren met de handen, leren door te doen. Doen is ook leren, zeg ik altijd. En leren is doen. Daar kun je heel veel mee bereiken. Hoe belangrijker we de ‘academische’ vakken als taal en rekenen maken, hoe meer leerlingen er af zullen vallen.
De inspectie vraagt ons om aan te tonen wat de opbrengsten zijn van ons onderwijs voor de leerlingen. Ze kijkt daarbij erg veel door de bril van lezen, taal en rekenen. Dat is eigenlijk de dood in de pot voor het Praktijkonderwijs. Ik ben meer voor functioneel leren lezen en rekenen, daar waar de leerling het nodig heeft voor zijn vak. Dan zijn ze ook veel beter gemotiveerd.
Opbrengstgericht werken is belangrijker geworden. Dat doet het Praktijkonderwijs geen goed. Excellente scholen voor Praktijkonderwijs dienen niet hoog te scoren op lezen, taal en rekenen, maar op uitstroom naar werk. Daarbij hoort professioneel gedrag van de leraren. Dat wil niet zeggen dat we de leerlingen in de watten moeten leggen, je moet niet alleen zorgen, maar ook een leerling de kans geven om zich te bewijzen. Niet zeggen dat een leerling iets niet kan worden, maar alles in het werk stellen om het hoogst mogelijke te bereiken. “Van knuffelen naar buffelen”, was jarenlang de boodschap vanuit het LWV-PrO.
De uitstroom
We hebben een gedifferentieerde uitstroom. Ongeveer 30% van de leerlingen stroomt uit naar een beroepsopleiding (ROC) en 40% naar werk. De andere stromen uit naar volledig onderwijs, dagbesteding of vinden geen werk. Bij dagbesteding praat je over beschut werk, zoals bijvoorbeeld in deze omgeving een dierenparkje in Sint-Oedenrode of hier in Veghel in de horeca.
De scholen volgen de uitgestroomde leerlingen nog gedurende twee jaar. We hebben een goede verbinding met de andere Praktijkscholen. Zo leren we veel van elkaar. We zijn georganiseerd in het Landelijk Werkverband voor Praktijkonderwijs en we spreken elkaar aan op kwaliteitsverbetering.
Van de crisis op de arbeidsmarkt hebben de kinderen last gehad. Ze hebben natuurlijk heel wat begeleiding nodig. Die krijgen ze onder andere via de stagebegeleiding. Normaal gesproken leren we jongeren hoe ze moeten solliciteren. Maar dat werkt niet zo bij onze leerlingen - die moeten het hebben van relaties. Als je die leerlingen – jongeren – in de bedrijven brengt, ontstaat er een relatie. Sommige werkgevers staan daar ook voor open. Die zien die waarde daarvan en dan is er die klik.
Leerlingen uit het Praktijkonderwijs zijn minder flexibel
Ik geloof niet in grote bedreigende beren op de weg. Als ik er toch eentje zou willen noemen is het dat hele flexwerk. Ik weet niet zeker of het een voor- of nadeel is. Als je met deze jongeren ergens wil komen, moet je uitgaan van wat ze wel kunnen. En dan denk ik dat de leerlingen uit het Praktijkonderwijs minder flexibel zijn. Dus als daar een beroep op wordt gedaan, is dat een extra probleem. Maar vanuit een andere kant bekeken: vanwege de crisis komt het eenvoudige productiewerk weer terug naar ons land. Wij moeten gewoon weer iets maken. En daar zijn de leerlingen goed in.
Er zijn ook eenvoudige werkzaamheden die we niet kunnen exporteren en die blijven dus beschikbaar voor deze leerlingen, zoals afval ophalen en koffie rondbrengen. Bovendien zijn er steeds meer sociale ondernemers. Zo is er een bedrijf in Zuid-Limburg die veiligheidsschoenen maakt. Hij is marktleider op zijn gebied en werkt alleen maar met kwetsbare jongeren. Hij verdient er goed de kost mee. En daar is niets mis mee.
Er is nog wel een probleem met de kleine doelgroep van ongeveer 5% die voorheen naar de Sociale Werkplaats uitstroomde. De overheid heeft dat nog niet geregeld. Beschut werk is nog te weinig goed geregeld.
Beschut werk is niet goed geregeld
Het Praktijkonderwijs kan werkgevers deskundige begeleiding bieden als leerlingen daar werkervaring opdoen. Op scholen werken specifiek opgeleide stagedocenten fulltime aan alle arbeidstoeleidende activiteiten. Als de leerling in het bedrijf is, is de stagebegeleider er ook. Het Praktijkonderwijs kan ook samen met de werkgever bedrijfsgericht kwalificeren voor de deelnemer met de “Verklaring van de kwalificatie bedrijf en school”.
De Participatiewet
De scholen hebben het laatste jaar wel last gehad van de Participatiewet. Veel scholen hebben de problemen in overleg met de gemeenten opgelost, maar zeker niet allemaal. De scholen en de gemeenten moeten gaan samenwerken. Stagebegeleider, gemeente en UWV moeten samen aan tafel met de uitstromende leerlingen. Dat is hier in de regio goed geregeld in ’t WerkTverband.
Waarom moet ik steeds horen dat die kinderen gehandicapt zijn?
Ik vind de term ‘kwetsbare jongeren’ oké – daar kan ik mee leven. Maar waarom moet ik steeds horen dat die kinderen gehandicapt zijn? Dat vind ik zelf heel lastig. En je belemmert de inclusiegedachte daarmee. Die aanduiding dient geen enkel doel. Je moet juist geloven in de mogelijkheid van de kinderen.'