Geert van der Aa is sinds een paar maanden met pensioen. Daarvoor werkte hij als klinisch geriater. 'Ouderen die een kleiner netwerk hebben, vallen eerder buiten boord en worden opgenomen met ernstige problemen.'
'Ik heb in de geriatrie op twee afdelingen gewerkt. Enerzijds de polikliniek, waar mensen met geheugenproblemen, Parkinson en dementie binnenkomen. Zij zijn niet acuut ziek, maar leven met de vraag; hoe komt het nou dat het niet meer zo goed gaat? Anderzijds de klinische geriatrie, waar mensen acuut worden opgenomen met complexe problemen, weer herstellen en vervolgens teruggaan naar huis of naar een andere voorziening.
Ik zie meer eenzaamheid onder ouderen. Ouderen die een kleiner netwerk hebben, vallen eerder buiten boord en worden opgenomen met ernstige problemen. Vaak hebben ze een verslechterde conditie of verzorgen ze zich niet goed. Dan vallen ze bijvoorbeeld. Of ze krijgen een longontsteking of maagbloeding. In het ziekenhuis zien we dus de mensen bij wie het steunsysteem uitvalt. Verwaarlozing blijft lang onopgemerkt, omdat mensen lange tijd niet onder de aandacht komen van zorgverleners.
In het ziekenhuis onderzoeken we de acute aanleiding, maar als je verder kijkt, dan merk je dat het bij sommige patiënten eigenlijk maar wachten was tot dit zou gebeuren. Het is het werk van de geriater om de problematiek wat breder in kaart te brengen en te proberen verbanden te leggen, om zo de herhaalkans te verkleinen. Dan kijken we wat er aan netwerk is en kijken we bijvoorbeeld kritisch naar het medicijngebruik en passen we dat waar nodig aan. Ook maken we een steunsysteem met formele en informele hulp. Mantelzorgers worden meet af aan heel nauw betrokken. Op deze manier proberen we de patiënt al in het ziekenhuis te borgen, zodat het daarna beter gaat.
Veranderingen in de zorg
In het begin van mijn carrière was het soms lastig om mensen opgenomen te krijgen. Er waren lange wachttijden. Dat is de laatste jaren eigenlijk niet zo. De doorstroming gaat veel beter. In het ziekenhuis liggen veel minder mensen in een verkeerd bed. Maar verzorgingshuizen worden afgebouwd. Dat betekent dat je mensen geen beschutte omgeving kunt bieden. Dat is vooral lastig voor mensen met een dementie, want zij hebben structuur en bescherming nodig. Het parool zo lang mogelijk thuis blijven, is voor die mensen vaak heel riskant en onveilig.
Voor mensen met een dementie die kinderen hebben die in de buurt wonen, is die beschutting misschien nog te organiseren. Ook met de thuiszorg. Maar voor mensen, die niet zo’n goed netwerk hebben opgebouwd in hun leven, is dat deksels lastig. Dus daar zie ik ook wel de afbraak van de verzorgingsstaat. De zwakke mensen vallen zo buiten de boot. Voor hen waren de verzorgingshuizen eigenlijk de uitkomst. Ze hebben niet steeds iemand nodig die met hun bezig is, maar wel een beetje toezicht. Voor ernstig demente mensen zijn er nog de gesloten afdelingen van verpleeghuizen, maar de tussenvorm van het verzorgingshuis, waar de laatste tien, vijftien jaar mensen met een dementie terecht kwamen, is weg. Zo komen ouderen te laat aan dat stukje beschutting.
Op de huishoudelijke hulp is enorm gerantsoeneerd. Dat heeft voor meer vereenzaming gezorgd. Tegenwoordig wordt alle zorg benoemd. Dus dat het huis schoongemaakt moet worden, dat het niet mag vervuilen. Maar in de slipstream van alle medisch te benoemen zorgaspecten, die zijn opgedeeld in deelaspecten en deeltaakjes, is er ook een beetje aandacht en komt er elke dag iemand binnen. Dat toeziend oog en contact word niet meegerekend. Maar dat is wel een belangrijk element. Het is jammer dat het zo gerationaliseerd is. Nu het systeem van de wijkverpleging weer is opgezet, denk ik wel dat er een beetje een correctie op komt. Zo heeft de minister het in ieder geval wel bedoeld. Zodat dezelfde zorgverlener in de wijk de mensen kent en er langs kan gaan en met samenwerking met andere mensen in de eerste lijn dat contact kan compenseren.
Langer thuis wonen
Een belangrijke voorwaarde voor ouderen om langer thuis te blijven wonen, is dat er contact en aanspraak is, integratie in een wijk. Dat er in hun leven ook andere mensen een rol spelen. Bij de inrichting van onze woningen en wijken moeten we ervoor zorgen dat mensen elkaar kennen en een normaal sociaal beroep op elkaar kunnen doen. Dat zijn hele algemene voorwaarden die nu wel onder druk staan door segregatie en probleemwijken.
Die integratie is wel lastig voor elkaar te krijgen. Ik weet ook niet precies hoe we dat zouden moeten doen. Misschien zou een sociale dienstplicht de oplossing zijn, zodat mensen worden opgevoed met het idee dat ze ook andere taken hebben naast hun eigen carrière.
Dat gemeenten nu mensen aanmoedigen om de handschoen op te pakken, dat past daar wel bij. Ik vind het wel iets van de nieuwe tijd. Ik denk ook wel dat de gemeente de juiste instantie is om die inbedding in de wijk te realiseren. Mits ze daar voldoende geld voor krijgen. Maar dat ze een aantal rijkstaken, zoals de Wmo, hebben gekregen, is goed.
De samenleving verandert
Familienetwerken van nu zijn anders dan vroeger. Mensen die nu 80 á 85 jaar zijn, hebben ook bejaarde kinderen. Toen ik dertig jaar geleden begon, was er nog een heel stevig familiesysteem om ouderen heen. Veel ouders woonden bij hun kinderen. Je had natuurlijk wel mensen bij wie dat systeem niet zo stevig was. Maar in het algemeen hadden mensen jongere kinderen die ook de zorg en de verantwoordelijkheid op zich namen. Dat zie je veranderen. Er zijn nog steeds een heleboel mensen bij wie dat wel intact is. Maar de mensen die in het ziekenhuis terecht komen, zijn dus vaak de mensen bij wie dat uitvalt en de problemen dus groter zijn.
Participatie is een mooi woord. Ik denk dat er ook wel meer steun uit het informele kan komen. En het appèl op mantelzorg, dat familieleden, partner en kinderen ook aangespoord worden om zorg te leveren, is natuurlijk prima. En dat gebeurt ook veel, hoor. Maar soms is participatie vanuit familie wel lastig. Mensen gaan verder weg wonen of studeren. Er zijn ontzettend veel ouderen die geen kinderen in de onmiddellijke nabijheid hebben. Nog afgezien van dat niet iedereen zijn leven zo inricht dat ie aan zijn gezin, of aan zijn familie, een hecht netwerk heeft. De mensen die dat altijd het slechtst hebben gekund, die zien we eigenlijk in de geriatrie. Of bijvoorbeeld mensen die zwakbegaafd zijn en gestimuleerd worden om zelfstandig te wonen. Als ze dan ouder worden, hebben ze moeite hun eigen netwerk op te zetten en te onderhouden. Ik denk dat het stimuleren van participatie goed is. Maar zorg dat het vangnet goed blijft.
Balans tussen ‘cure’ en ‘care’
We zijn in de zorg erg gebrand op de dood uitstellen. Als je bijvoorbeeld ziet wat we uitgeven aan kankerzorg, omdat er steeds nieuwe en andere medicijnen komen, die dan een klein beetje levensverlenging geven aan mensen die het hebben. Daar is vrijwel ongelimiteerd geld voor. Maar ook bij heel hoogbejaarde mensen doen we nog echt grote ingrepen. Daarbij kijken we soms slecht naar wat de kwaliteit van leven van mensen is. Onze beroepsorganisatie, de KNMG, is er ook wel mee bezig ervoor te zorgen dat alle behandelingen die we geven effectief zijn. Zodat mensen bijvoorbeeld niet overbehandeld worden. Daar zet ik me de laatste jaren voor in. Ik probeer dokters en patiënten ervan bewust te maken dat er aan behandelingen ook een keerzijde zit. De nadelige gevolgen van ziekenhuisbehandelingen voor patiënten moeten beter in beeld komen en de gezondheidszorg moet daar beter op worden ingericht. We moeten grenzen in acht nemen. Hopelijk zou dat middelen vrij maken om professionele zorg in stand te houden, in de ‘care’.
Het geld dat voor nazorg of preventie beschikbaar is, steekt schril af bij het geld dat er aan ‘cure’ besteed kan worden. Thuiszorg wordt uitgekleed en met die rantsoeneringen laat je enorm veel mensen in de kou staan. De maatschappij verbrokkelt, familiebanden zijn losser. Dan moeten juist professionele zorg en vrijwilligerszorg goed ondersteund worden. Daar moet dan ook geld naartoe.
Overgang van ziekenhuis naar thuis
Eigenlijk is de overgang van ziekenhuisopname naar thuiskomst overal heel slecht. Zoals dat op de meeste plaatsen gebeurt, is het vragen om ongelukken. Mijn collega-geriater in het Catharina Ziekenhuis heeft het programma ‘Kwaliteit en Veiligheid’ opgezet om die overgang te verbeteren. Daarnaast heeft het ziekenhuis het keurmerk van ‘Senior Friendly Hospital.’ Om voor dat keurmerk in aanmerking te komen, is het een absolute vereiste dat de transfer uit het ziekenhuis goed verloopt. Wanneer die overgang goed georganiseerd is, zijn er minder heropnames nodig. Daar is onderzoek naar geweest. Dus daar zetten wij ook op in. Maar dat vraagt ook capaciteit in de thuiszorg.
We willen dus vooraf afspraken maken met de thuiszorg, zodat de handen klaarstaan als iemand thuis komt. Het liefst met vaste thuiszorgpartners, omdat dat het meest effectief is. Je kunt dan tegen één organisatie zeggen: als jij nou in die wijk zit, dan bellen we jou voor die patiënten. Als er vaste lijnen zijn, weet je met wie je te maken hebt. Zo kunnen we een continuüm van zorg garanderen.
Maar omdat de overheid een vrij spel van concurrentie wil, betekent dat ook dat er geen vaste afnemers in de regio zijn. De vrije markt zorgt ervoor dat je niet vooraf zaken kunt bespreken en dat je met allerlei partijen moet overleggen. Wat dat betreft heeft de marktwerking in de zorg in mijn ogen verkeerd uitgepakt.
Wat concurrentie is misschien wel goed, maar het heeft veel versplintering met zich meegebracht. Doordat je met veel verschillende partijen te maken hebt, is het overleg minder geworden en wordt er minder gezamenlijke verantwoordelijkheid in de regio gevoeld. Ieder voor zich, God voor ons allen. Ook voor de organisaties geldt dat. Dat is niet goed.
De regeldruk moet minder
Als ik één ding kon veranderen aan de zorg zoals we die in Nederland georganiseerd hebben, zou dat de regeldruk zijn. Dat we alles controleren en dingen niet voor waar aannemen. Je moet als arts voortdurend jezelf verantwoorden en laten zien dat je het goed doet. Daar gaat heel veel tijd in zitten, ook in het ziekenhuis. Op een dag van acht uur ben je toch een uur daarmee bezig. Dat is kostbare tijd. En het is ook geen vak. Dat zou ik minder willen hebben. Meer vertrouwen en minder georganiseerd wantrouwen.'