Toen ze 54 waren gingen Nel en Paul van Vliet wonen in een groepswonen complex van ouderen in Heiloo. Nu zijn ze 79 en wonen ze er nog. Paul van Vliet: ‘Ik heb hier de afgelopen 20 jaar heel vaak niet willen wonen.’
Nel van Vliet: ‘Ik kom uit een middenstandsfamilie. We woonden boven de winkel en moesten meewerken in de zaak. Textiel, meubilering. Na de MULO heb ik de apothekersassistenopleiding gevolgd, en de doktersassistentenopleiding. Daarna ben ik in een huisartsenpraktijk gaan werken.
Toen Paul en ik een stel werden, en toen Paul de jeugdleidersopleiding ging volgen en in achterstandswijken in Dordrecht kwam te werken, dacht ik: dat is een wereld waar ik niets van weet. Ik ben vrijwilligerswerk gaan doen in een clubhuis in Den Haag, in de Schilderswijk, ‘s avonds na mijn werk. En ik besloot: ik wil dit werk wel helemaal gaan doen. Maar ik had geen opleiding daarin. Toch lukte het om in Den Haag aangenomen te worden.
Maar toen we een woonvergunning kregen in Dordrecht en konden trouwen, heb ik ontslag genomen. Ik kon niet in Den Haag blijven werken en in Dordrecht wonen. In Dordrecht is onze dochter geboren.
Niet lang daarna kreeg Paul een werkplek op de St. Willibrord te Heiloo, bij het psychotherapeutisch instituut De Oosthoek in Limmen. Als creatief therapeut. We verhuisden. Eerst naar een zomerhuisje in Limmen – waar onze tweede dochter is geboren – daarna naar een woning die we kregen toegewezen in Heiloo. Winter ’66/67 was dat.’
Paul van Vliet: ‘We komen allebei uit het Westland. Kennen elkaar van de basisschool. Mijn vader was tuinder. Ik was zijn gedoodverfde opvolger, maar wilde niet. Ik heb het wel een jaar geprobeerd. Mijn vader was een heel open man. Hij zei: “Dat had ik al gezien, maar ik wou dat je het zelf ontdekte”. Daar heb ik heel veel respect voor gehad.
Na die sociaalpedagogische opleiding en Dordrecht, werd ik dus creatief therapeut. Een beter beroep had ik niet kunnen hebben. Ik heb dat dertig jaar gedaan. De patiënten die we hadden, waren ‘geknoeide’ mensen; met trauma’s, problemen in de opvoeding. Mensen bij wie alles verkeerd was uitgekomen in hun leven.’
Wooncomplex Het Alternatief
Paul van Vliet: ‘In 1997 stopte ik met werken. Maar al voor die tijd, in 1992, zijn we in hier in Heiloo naar Het Alternatief verhuisd.’
Nel van Vliet: ‘Ik was, en ben nog, lid van de landelijke vereniging groepswonen van ouderen (LVGO), een initiatief van het Humanistisch Verbond. Toen er in Heiloo een vereniging voor groepswonen werd opgericht kwam ik in het bestuur. De eis was dat het sociale woningbouw moest worden, huurwoningen, omdat zo groepswonen voor elke portemonnee haalbaar is. Het idee was dat als je met meerdere ouderen bij elkaar gaat wonen, je elkaar wat kunt ondersteunen.
We kwamen met de vereniging 1 maal per maand bij elkaar. Langzaam ontwikkelden we het plan voor een appartementengebouw. We hebben er heel hard voor geknokt. Het was echt een gevecht met de gemeente. De grond was duur - we wilden natuurlijk niet aan de rand van het dorp gaan zitten, dan ben je te kwetsbaar als je ouder wordt. De gemeente heeft uiteindelijk gezorgd voor een lage grondprijs, de rest deden wij. Ons bestuur heeft een architect uitgezocht die het gebouw heeft ontworpen.
Uiteindelijk kwam dit complex er, met 52 woningen. De oppervlakte van de woningen varieert van 50 tot 55 vierkante meter. Mensen kunnen hier wonen als ze 50-plus zijn. Maar niemand wilde dat op die leeftijd al, alleen wij. Het idee was om heel veel gezamenlijk te doen, en om ook bij te springen bij anderen. Dan moet je niet zeggen dat je te jong bent vind ik. Maar de meeste mensen die hier wilden wonen, waren ouder dan wij.
Het zijn allemaal losse woningen, met de voordeur aan de binnengang. Er is een gemeenschappelijke zaal, met genoeg stoelen om een grote groep te ontvangen, en met een barretje erbij. Als wij een familiefeest hebben, dan huren we deze ontmoetingsruimte. Verder zijn er 2 logeerkamers, een vergaderkamer en nog zo wat.’
Paul van Vliet: ‘Nog voordat het gebouw er stond, hebben we met z’n allen een groepstraining ‘samenwonen’ gevolgd. Er waren mensen die hadden nog nooit buitenshuis geslapen! We zijn ook bij soortgelijke projecten gaan kijken, bijvoorbeeld in Den Haag.’
Over vervlogen idealen
Nel van Vliet: ‘Het begon meteen al met een domper. De gemeente eiste de helft van de toewijzingen voor de woningen te doen. We mochten dus zelf maar de helft van de woningen toewijzen. De andere helft deed de gemeente volgens de wachtlijst. Daar zaten mensen tussen die heel goed pasten in de groep, maar ook die zich steeds afzijdig hielden.’
Paul van Vliet: ‘We hadden een ballotagecommissie. We keken of mensen pasten. De leden die wij toewezen, en die dus voor het idee gingen, konden hun eigen huis achterlaten en mochten er – ook als ze eigen geld hadden - toch in. Voor hen was er geen vermogensgrens. De toewijzing via de gemeente ging via de eisen van sociale huurwoningen.’
Nel van Vliet: ‘Je had heel snel al een idee of iemand openstond om ook wat aandacht voor de medebewoners te hebben.’
Paul van Vliet: ‘De hele huishouding van dit gebouw doen we zelf. Nu regelen we het zelf. Er is hier geen huismeester. Eén keer per maand is er op zondagmorgen gezamenlijk koffiedrinken en een keer per maand is er op vrijdagmiddag happy hour. Verder zijn er beslist niet meer dan 2 bingo’s per jaar, en een paar brunches. Er is wekelijks klaverjas, de mannen hebben biljart en de vrouwen trouwens ook.
We hebben taakgroepen. Die zorgen ervoor dat alles wat in zo’n huis moet gebeuren, gedaan wordt. En er zijn recreatiegroepen. Dat laatste kalft af. Maatschappelijk zie je dat ook, maar dus ook hier. Wie wil het organiseren?’
Nel van Vliet: ‘De vereniging bestaat al een poos niet meer. Omdat er geen mensen meer zijn die in het bestuur willen zitten, die zich daarvoor in willen zetten. Er is officieel nog een bewonerscommissie van een paar mensen, maar het is niet meer zo dat de bewonerscommissie zoveel structureert.’
Paul van Vliet: ‘Nel was een goede groepswerker en in staat de zaken goed gaande te houden en zo ook ruzietjes en conflicten te beperken. Maar er waren mensen die waren geen vergadertijgers. Dat zijn wij van huis uit, maar dat zijn maar heel weinig mensen. Behalve de “ruziezoekers” wil eigenlijk niemand vergaderen. Wij trekken dat ook niet meer. Na mijn twaalfde heb ik niets anders gedaan. Mensen zeiden wel tegen me: “Dan ga je ook nog eens een keer groepswonen, na 30 jaar gewerkt te hebben in een therapeutische gemeenschap!” Nel was de grote drijfveer. Daar sta ik ook achter.
Er hangt hier nu meer van je eigen kracht af. Maar veilig is het hier wel. En je zal hier niet zo snel vereenzamen. Soms, als je je pe rse terugtrekt, gebeurt dat wel.
Iedereen kent elkaar. De nieuwe mensen doen daar natuurlijk wel wat langer over, die ploffen tussen die 60 anderen. De motivatie om hier te komen wonen is ook weleens dubieus. We hebben er enkele, die hier niet permanent wonen. Een echtpaar is een halfjaar per jaar in Frankrijk of zo waar ze een camping beheren. Een ander overwintert in Spanje. Die mensen hebben hier weinig krediet. Ze wonen hier, lijkt het, alleen maar omdat hun woning een beetje leuk ingepakt staat. Maar je kunt weinig beroep op ze doen.’
Nel van Vliet: ‘De toewijzing van de woningen wordt ook al jaren door de gemeente gedaan, via de woningcorporatie Woonzorg Nederland. Een functionaris van Woonzorg is hier 1 uur per week aanwezig, op donderdagmiddag. Daar kan iedere bewoner met zijn problemen terecht.’
Paul van Vliet: ‘Het heet Woonzorg, maar ze doen geen zorg. De kerntaak is woningen verhuren. Dat is al heel wat.’
Piketgroep
Nel van Vliet: ‘In een echte woongemeenschap wonen is een ideaal dat je niet zomaar vindt. Ik zie nog wel de voordelen van het hier wonen nu. Al is het summier, er is hier best wat zorg onderling. We hebben een piketgroep, die coördineer ik. Die bestaat uit acht personen. Iedere week heeft 1 piketter dienst. Dat staat op het prikbord aangegeven. Als er bijvoorbeeld een lampje in je huis kapot is, dan kun je aan de piketter vragen of hij/zij je even wil helpen. Of als de verwarming bijgevuld moet worden, als je daar geen familielid voor hebt.’
Paul van Vliet: ‘Ik ben ook piketter. Langzamerhand komt het op de meest vitalen neer. Sommige piketters pakken wel het bericht op, maar gaan niet meer zelf dat trapje op. Als ik piketdienst heb dan loop ik die week minstens een keer om het hele gebouw heen om te controleren of de buitenverlichting en de noodverlichting het allemaal doen. Heel vaak is er een lamp die het niet doet. Die vervang je dan. En als de lampen op zijn, geef je dat door in het spreekuur van Woonzorg.’
Veiligheidskaartjes ‘gezond naar bed’ en ‘gezond op’
Paul van Vliet: ‘Een andere taak die ik heb is het controleren van de veiligheidskaartjes hier op de verdieping. Die kaartjes hebben aan de ene kant een rode bol met ‘goede nacht’, aan de andere kant staat ‘goedemorgen’.
Nel van Vliet: ‘Als mensen naar bed gaan dan zetten ze – als ze die controle willen tenminste – de rode bol voor het raampje: dat betekent: ik ben gezond naar bed gegaan. En ‘s ochtends draaien ze dat kaartje weer om; daarmee geven ze aan dat ze gezond zijn opgestaan. Op iedere verdieping is er iemand die de kaartjes controleert, op een bepaalde tijd.’
Paul van Vliet: ‘Niet iedereen doet aan die kaartjes mee. Ik heb er op deze verdieping drie, en er komt er nog een bij – een mevrouw van wie haar man is overleden. Er zijn ook mensen die hebben het particulier geregeld: die worden bijvoorbeeld door hun dochter elke dag om halfelf gebeld. De allereerste kaartjes kwamen hier nadat iemand dood gevonden was. Daarvóór waren mensen niet bereid eraan mee te doen.’
Op vakantie om bij te komen
Paul van Vliet: ‘Als wij met vakantie gaan, dan is het heerlijk om er even tussenuit te zijn. Even weg van de belasting die wij hier voelen. Wij wel. Dat komt ook door de achtergrond die we hebben: gereformeerd, calvinistisch…’
Nel van Vliet: ‘Het is heerlijk ontspannend om te weten dat er niemand is die aan de bel komt, of aan de telefoon, of aan de deur…’
Paul van Vliet: ‘De vragen komen niet alleen naar ons hoor, ook wel naar anderen, maar toch…’
Nel van Vliet: ‘Of we hier dan wel willen blijven wonen? Ja, dat wel.’
Paul van Vliet: ‘Ik heb hier de afgelopen 20 jaar heel vaak niet willen wonen. Maar als je de balans opmaakt, dan denk ik: maar ik wil hier niet weg. Dat zit ‘m in die kleine dingen: dat je iedereen kent, dat je elkaar groet bij de brievenbus, dat je even de deur voor iemand openlaat. Dat je de hark kan lenen als je de heg geknipt hebt. Dat je voor de buurvrouw de heg knipt…’
Veiligheid wordt steeds belangrijker
Paul van Vliet: ‘Laats hadden we in een week tijd drie incidenten met een bedreiging van buitenaf. Bij een van de bewoonsters heeft een stoffeerder de kamer leeggehaald. Hij had al eerder voor haar gestoffeerd, en kwam “kijken of het niet nog een keertje nodig was”. Hij nam meer mee dan nodig was en liet tekenen voor een hoog bedrag. “Morgen of overmorgen, breng ik het terug”, zei hij. De dochters van de mevrouw sloegen alarm. Die familie stond op z’n achterste poten. De politie is hier geweest. Uiteindelijk hebben de dochters het afgehandeld, en zijn de meubels teruggebracht.
In diezelfde week kwam er iemand hier aan onze binnen-voordeur, die zegt dat hij van de studentencomputerhulp is. Die meneer staat behoorlijk door te drukken: of hij het spul mag zien, wat je dan hebt staan aan computer en zo. Nel houdt hem buiten de deur, maar dan moet je flink stevig staan. Ik stond klaar om bij te springen, maar het lukte haar. Ze haalt opgelucht adem, maar ze begeleidt hem niet naar buiten...’
Nel van Vliet: ‘Dat had ik natuurlijk moeten doen, maar ik was al blij dat ik de deur dicht kon doen.’
Paul van Vliet: ‘Ze is gaan kijken, maar ze ziet hem niet meer. Dan hoor ik opeens een geluid waarvan ik denk: wat is dat nu weer? Ik weet ook waar het vandaan komt. Van de nooduitgang. Ik ga kijken en zie dat de deur van de nooduitgang niet in het slot valt. Als ik dat niet had gezien, waren we de nacht ingegaan met een open nooddeur.
Dan, in diezelfde week, is opeens zo’n thuiszorgkastje – waar de huissleutel in zit – van de muur gesloopt. Iedereen moest een nieuwe sleutel krijgen voor de buitendeuren. Dat is ook weer iets dat mensen onrustig maakt. Nu komen er camera’s, maar ook dat regelen is een heel gedoe voordat iedereen het ermee eens is, en onrust over de privacy is opgelost.’
Meer coaching zou fijn zijn
Paul van Vliet: ‘De zus van Nel woont in Scheveningen in een woongroep. Den Haag heeft een aparte medewerkster voor het groepswonen. Die coacht die groepen. Ik wou dat we die hadden gehad. Ik denk dat als dit soort woongemeenschappen gecoacht worden, dat het beter gaat.
Van de gemeente, die nooit echt heeft meegewerkt, krijgen we wel altijd nog subsidie. En waarom? Omdat we formele zorgtaken langer buiten de deur houden. Dat is geld waard. Dat ontvangen we op de bankrekening. Ik ga nooit meer naar de vergaderingen toe, dus ik heb geen inzicht in wat ervan dat geld gedaan wordt. Het wordt allemaal verantwoord, dat weet ik zeker.
De overheid zou wel wat meer kunnen doen. Er moet nagedacht worden over de ouder wordende mens die ook beschermd wil wonen. Ik denk dat het voor voldoende mensen mogelijk is om samen te leven zoals wij dat doen, als je er een coach op zet.
Eigenlijk zou om de pakweg vijf jaar, zo’n heel huis weer eens naar de volkshogeschool moeten gaan. Die scholen zijn er helaas niet meer. Maar dan ben je samen uit in een andere omgeving. Dat zijn dingen die heel vruchtbaar kunnen zijn.’
Nel van Vliet: ‘En de procedure zou dan ook moeten zijn dat mensen alleen hier komen wonen, als ze ook echt HIER willen wonen. Als ze voelen voor dat gezamenlijke. Het begint al bij de toewijzing.’
Paul van Vliet: ‘Maar de gemeente heeft natuurlijk geen idee waar we hier niet om zitten te springen en waar wel. Ook Woonzorg zou een mannetje of vrouwtje kunnen vrijmaken om te kijken wat hun taak bij woongroepen kan zijn. Ik heb dat wel eens gesuggereerd, maar het is nooit gebeurd. Reken maar dat deze groepsvorm geweldig is voor de corporatie.
De ouderen vernielen niet veel meer. Ze houden elkaar in de ageten. Tot op heden is er ook nooit leegstand geweest.'