print
interview

Aswintha van de Water: ‘Ik heb niet de indruk dat de kwaliteit van de zorg lijdt onder alle administratie. Maar ik geloof wel dat ik zonder die administratie vaker op tijd thuis zou zijn.’

Aswintha van de Water
Aswintha van de Water werkt bij Brabantzorg als verzorgende.
08 november 2016

‘Ik heb een opleiding gehad als verzorgende, verpleegkundige en als Arboverpleegkundige. Nu werk ik als verzorgende, en dat bevalt me zo goed dat ik het vol wil houden tot mijn 67ste.’

Hebt u veel patiënten ouder dan 65 jaar?

‘Ik denk dat wel 98% van mijn cliënten ouder is dan 65. Ons team van verzorgenden en verpleegkundigen bestaat uit ongeveer 15 collega’s, we hebben 60 tot 65 cliënten. We zijn een zelfsturend team. We plannen zelf, maken zelf onze indeling, verzorgen de indicaties. We doen dit al een paar jaar op deze manier, en dat bevalt ons prima.

Toch moeten we ook oppassen. Soms denk ik: ‘Ik ben iemand om mensen te helpen, en niet om er allerlei dingen omheen te doen.’ Zo brengen we bijvoorbeeld zelf onze auto naar de garage als die kapot is. Dat gaat wel van de tijd af die we graag willen besteden om mensen te verzorgen.’

Wat is volgens u problematiek die het meeste voorkomt onder ouderen?

‘De problematiek waar wij mee te maken krijgen is een tekortkoming in de ADL (algemeen dagelijks levensverrichtingen) van de cliënt. Onze belangrijkste taak is toch wel het wassen, verzorgen en begeleiden van onze cliënten. Daar hoort ook bij de medicijncontrole en het toedienen van medicijnen.’

Hoe verloopt de overgang van mensen van het ziekenhuis naar huis.  Gaat dat altijd soepel?

‘Dat gaat niet altijd even best. Mensen worden tegenwoordig erg snel naar huis gestuurd. Wij zijn er natuurlijk wel om de mensen te helpen, maar we zijn niet de hele dag beschikbaar. Onze cliënten moeten zich – samen met de mantelzorgers -  tot op bepaalde hoogte ook zelf kunnen redden.

Soms is het diep bedroevend hoe mensen naar huis worden gestuurd. Het gebeurt dat ze er noch lichamelijk, noch psychisch echt aan toe zijn om weer een beetje op zichzelf te kunnen zijn. Bovendien komt het ook regelmatig voor dat patiënten vlak voor het weekend naar huis worden gestuurd, met enkel de medicijnen en verbandmiddelen voor vrijdag. Met als gevolg dat er heel veel te regelen is met de apotheek.

Gelukkig is het vaak – in ongeveer 50% van de gevallen - ook goed geregeld. Mensen zijn er zelf klaar voor, of hebben een voldoende netwerk van zorg om zich heen.’

Wat is je ervaring met mensen die niet langer meer thuis kunnen of willen wonen?

‘Dat vind ik heel lastig. Soms kom je bij mensen thuis die helemaal verknocht zijn aan hun huis, omdat ze er al zo lang wonen. Op bepaalde momenten zijn wij echter niet meer in staat om de zorg te geven die de mensen nodig hebben. Ze worden dan vaak eenzaam en vergeetachtig.

Natuurlijk praten we met deze cliënten over de mogelijkheden van een verzorgingshuis. Wij zijn immers vaak de eersten die de noodzaak tot verhuizing opmerken. Wij geven de indicatie. Maar als iemand echt niet meer thuis kan blijven wonen, en er een indicatie voor het verzorgingshuis/verpleeghuis aangevraagd moet worden, moet dit medisch zeer goed onderbouwd zijn. Daarvoor is samenwerking met de huisarts zeer belangrijk.

Het verzorgingshuis heeft ook zijn regels. Wij hebben door onze gesprekken wel invloed op de beslissing, maar de uiteindelijke beslissing ligt bij de cliënt en de familie. Een verhuizing naar het verzorgingshuis is altijd een grote stap, maar we zien mensen vaak weer opklaren als ze meer contacten krijgen. Daarom adviseer ik mensen vaak om een beslissing tot verhuizen te nemen als dat nog in alle rust kan. Als er sprake is van een spoedopname is er altijd wel ergens plaats te vinden, maar het is maar de vraag of de plaats van je eigen keuze op dat moment vrij is.

Vanuit het ziekenhuis willen patiënten vaak graag weer naar huis. Ze zijn ook lang niet altijd voldoende verzekerd voor een duurdere tussenoplossing. Ziekenhuizen zouden wellicht meer gebruik kunnen maken van tussenoplossingen als revalidatieafdelingen, topkamers, of zoals hier in zorghotel Udens Duyn.’

Over welke patiënten maakt u zich het meest zorgen?

‘Het meeste zorgen maak ik me erover dat we niet de goede zorg kunnen leveren die we zouden willen geven. Het maakt me onrustig als ik de deur achter me dicht doe met de gedachte: “Ik hoop maar dat alles goed gaat tot ik weer terugkom.”

Dat mensen onvoldoende verzekerd zijn om de juiste aanvullende zorg te krijgen. De zorg is dan wel beschikbaar, maar voor deze mensen niet bereikbaar. Ik kom op het moment bij een man die heel veel last heeft van zijn schouder. Ik kan hem wel verzorgen, maar er is geen geld voor een fysiotherapeut. Dit heeft als gevolg dat de schouder niet voldoende revalideert, en dat de problemen alleen maar groter worden.

Veel mensen zijn alleen. Ze kunnen niet terugvallen op hun familie of sociale netwerk.’

Wat heeft u gemerkt van de veranderingen in de zorg sinds veel zorgtaken op 1 januari 2015 overgingen naar de gemeenten?

‘Het antwoord kan heel kort en duidelijk zijn: veel administratie, veel evaluatie en maar blijven praten. Zo moet ik elke 8 weken aangeven of een cliënt van mij nog steeds halfzijdig verlamd is, terwijl het perspectief van haar ziekte duidelijk heel negatief is. De zorgverzekeringen vinden dit klaarblijkelijk heel belangrijk, maar ik vind het verloren tijd.’

Ervaart u sinds 2015 veranderingen in de problemen waar uw patiënten mee komen?

‘De patiënten stellen niet echt andere vragen. Wat je wel ziet is dat ze langer thuisblijven en vanuit het ziekenhuis eerder naar huis worden gestuurd. Daardoor neemt de eenzaamheid toe en wordt de zorg complexer. We moeten daarom ook zorg verlenen die we eerst niet verleenden. Ik denk daarbij met name aan psychische zorg. Die kunnen wij niet altijd voldoende en op maat geven. De mantelzorgers worden daar vooral mee belast. Dat betekent dat we naast de zorg voor de cliënt ook de mantelzorgers regelmatig moeten ondersteunen. Zelfs soms hun taken voor een stuk overnemen.

Ik heb het gevoel dat er is geprobeerd om te bezuinigen op de zorg. Voor mij blijft het echter een vraag of deze manier van bezuinigen wel echt besparingen oplevert. Als je echt zuiniger aan wilt doen, zul je moeten investeren aan de voorkant.’

Heeft u weleens contact met de gemeente, of met bijvoorbeeld het sociale wijkteam van de gemeente? Hoe verlopen die contacten?

‘Wij werken heel veel samen met de huisarts. We krijgen daarnaast ook veel aanmeldingen vanuit het ziekenhuis. Huisarts en ziekenhuis geven ook aanwijzingen over de soort, de omvang en de kwaliteit van de concrete zorg.

Als iemand eenmaal bij ons in zorg is, zien wij al gauw hoeveel zorg er nodig is. Er kan sprake zijn van meer of minder zorg, maar ook van andere zorg dan aanvankelijk was gedacht. Daarover kunnen wij als team zelf beslissen. Binnen ons team hebben we daar ook regelmatig overleg over. Dat is ook heel goed mogelijk, omdat meer teamleden dezelfde cliënten bezoeken. Op die manier weten we van elkaar ook heel goed waar we het over hebben. Zo kunnen we samen constateren dat een indicatie wellicht niet meer toereikend is. Dan adviseren we ook dat de zorg opgeschaald moet worden. Zo ook als thuiszorg niet meer voldoende is, maar een opname gewenst is.’

Bent u weleens betrokken bij de beslissing van ouderen om niet langer zelfstandig te wonen en naar een instelling te gaan?

‘Jazeker wel. Je merkt op een gegeven moment zelf dat de zorg die je kunt bieden niet voldoende is. Dan praat je er met je collega’s over. En natuurlijk heb je overleg met de familie. Ook als die ver weg woont.

Problemen die we dan tegenkomen zijn:

  • Kunnen we een goede plek vinden?
  • Hoe overbruggen we de tijd zo lang de patiënt nog wel thuis is.?

De snelheid waarmee we kunnen plaatsen is eigenlijk nooit een probleem. In een noodsituatie kan het heel snel gaan. Een noodplaats is gauw gevonden. Maar het is maar de vraag of zo’n noodvoorziening wel de plaats is waar de patiënt en de familie gelukkig mee zijn.

Hier is het opnieuw van belang dat mensen tijdig een besluit nemen om naar een verzorgingshuis te verhuizen. Afscheid nemen is nooit leuk. Maar denk er ook aan dat er in de nieuwe woonsituatie ook leuke dingen te beleven zijn. Nee, je hebt niet meer het uitzicht dat je nu hebt, maar een ander uitzicht kan ook heel mooi zijn.’

Welke factoren zijn naar uw waarneming dan beslissend?

‘Doorslaggevend is of iemand nog zelfstandig kan wonen. Als de patiënt niet meer zelfstandig naar het toilet kan, kan hij eigenlijk al niet meer zelfstandig blijven wonen. Als iemand eigenlijk nooit alleen kan zijn, schiet de thuiszorg te kort. Als de familie dit niet op kan vangen, is de noodzaak voor verhuizing naar een zorgcentrum heel dichtbij.

Ons alarmsysteem is op de eerste plaats bedoeld voor noodsituaties als een val of iets dergelijks, maar niet voor een toiletgang.

Als het gaat rondom de fysieke verzorging is er altijd wel een goede regeling te treffen.

Als het gaat om een sociale indicatie is het een stuk ingewikkelder. Denk bijvoorbeeld aan mensen die eenzaam zijn, of patiënten met dementie.

Een andere zorg zijn echtparen waarvan een van beide op zorg is aangewezen. Hoe kunnen we voorkomen dat deze mensen na zo’n lange tijd samen, bij een opname uit elkaar worden gehaald?  We moeten ons hierbij wel realiseren dat het onmogelijk is om alle pijn weg te nemen of te voorkomen.’

Als u een dag 1 ding kon veranderen aan de manier waarop we nu de zorg voor ouderen in Nederland hebben geregeld, wat zou dat dan zijn?

‘Dat is niet zo moeilijk: minder administratie, en gewoon de zorg kunnen bieden die de mensen nodig hebben. Niet dat we tijd te kort komen, maar mijn hart ligt niet bij al dat papierwerk. Daar heb ik niet voor geleerd.

Ik heb niet de indruk dat de kwaliteit van de zorg lijdt onder al die administratie. Maar ik geloof wel dat ik zonder die administratie vaker op tijd thuis zou zijn.’

Interview afgenomen door Pieter van Etten op 11 oktober 2016
Foto: Pieter van Etten