Praktijkschool De Bolster in Groningen trekt leerlingen van soms wel 60 km verderop. Voor het begeleiden naar werk van deze jongeren moet overlegd worden met heel veel ambtenaren uit verschillende gemeentes.
Auke Plas: 'Ik werk al 35 jaar op De Bolster. Vanaf het begin ben ik betrokken bij het stageteam. Omdat veel van onze leerlingen stage lopen hebben we een team van acht docenten die contact hebben met werkgevers, instellingen en gemeentes.'
Harry Weisbeek: 'Ik ben sinds 1997 directeur op deze school. Ik hou me met alles een beetje bezig, ik ben meer een generalist. Auke en ik begeven ons in netwerken waar iets te halen is voor onze leerlingen. Daardoor hebben we ook een redelijke bekendheid in Groningen. De Bolster is een zelfstandige school waardoor wij heel veel kunnen doen. Organiseren wat er niet is maar wat er wel moet komen, daar zijn we redelijk succesvol in. We lopen ook wel eens wat blauwe plekken op omdat we er bijvoorbeeld vanuit gaan dat iedereen mee wil werken. Dat is niet altijd zo.'
Een leerrijke omgeving
Auke Plas: 'De jongens en meisjes hier komen uit de hele provincie Groningen, zelfs van de kop van Drenthe tot het grensgebied met Friesland. De verste komt uit Emmen, dat is bijna zestig kilometer hier vandaan. We zijn eigenlijk een soort streekschool, terwijl er van dit type onderwijs in de provincie acht scholen zijn.'
Harry Weisbeek: 'Wat deze leerlingen nodig hebben is eigenlijk wat alle leerlingen nodig hebben: een leerrijke omgeving waarin ze zich zo goed mogelijk kunnen ontwikkelen. Ik begrijp ook wel dat dat een open deur is. Bij ons zie je op dit moment bijvoorbeeld een trend naar gepersonaliseerd leren, dus om de individuele mogelijkheden van een leerling zo goed mogelijk te ontwikkelen. Het klassieke doceren is echt op z’n retour, het gaat veel meer over coaching, op maat onderwijs geven aan onze leerlingen.
Vroeger had je verschillende klassen, nu heb je verschillende leerlingen in een klas. Vroeger gaf je klassikaal les, nu gebeurt dat bijna niet meer, zeker niet in het praktijkonderwijs. Wij volgen de leerlingen heel goed, we registreren wat de leerlingen kunnen. Daar betrekken we ook de ouders bij. We vragen ouders om te vertellen over hun kind. Heel vaak wordt dat vergeten, maar ouders zijn een hele belangrijke informatiebron voor de school. Ook de leerlingen zelf worden betrokken bij hun eigen proces. Dat is een belangrijke verandering.'
Met het oog op de toekomst
Harry Weisbeek: 'Het beginpunt om te bepalen waar onze leerlingen later terecht kunnen komen, is in de eerste klas, het oriëntatiejaar. Dan kijken we wat er op theoriegebied mogelijk is, daar worden de programma’s door bepaald. Vanuit de overheid moeten we in de eerste klas al kunnen zeggen wat het eindpunt van de leerling zal zijn. Dat is natuurlijk nonsens, want dat weet je nog helemaal niet in het eerste jaar.
Zal zo'n leerling regulier werk aan kunnen? Zal hij naar regulier werk met ondersteuning gaan? En in het verleden, tot een jaar geleden, keken we ook in het eerste jaar al welke kinderen waarschijnlijk naar de sociale werkvoorziening zouden gaan. Maar als je zegt waar ze naartoe gaan, betekent het nog niet dat ze daar ook uitkomen. Gaandeweg kun je dit beeld bijstellen.'
Auke Plas: 'De eerste klas is dus een oriëntatiejaar, dit gaat door tot halverwege de tweede klas waarna ze een richting kiezen. Ze kunnen kiezen uit techniek, groen, handel & economie en zorg & welzijn. Ondanks dat die keuze al vroeg gemaakt wordt, blijkt het meestal de goede keuze en hoeven ze niet opnieuw te kiezen. In die richting krijgen ze dan meer praktijk en in de derde klas beginnen we ook echt ons oog meer naar buiten te richten en gaan de leerlingen buiten de school stage lopen. Dan zijn ze 14 of 15 jaar oud.
De vierde klas is de stageklas, dan gaan ze twee, drie of vier dagen stage lopen. Tegelijkertijd gaan we met de gemeente en het UWV in gesprek om te kijken wat de leerlingen kunnen, waar ze naartoe gaan en wat voor ondersteuning ze nodig hebben.
Waar ze terechtkomen verschilt nogal. Het zijn winkels, boerderijen, fabrieken, productiebedrijven, zorginstellingen, tuinderijen, de horeca, noem het maar op. Werk vinden deze jongeren vaak via de stage. Werkgevers zijn over het algemeen zeer bereid om leerlingen van ons op te nemen. Dat heeft ook te maken met de langdurige band die we met ze hebben opgebouwd. Vrijwel alle leerlingen van ons willen ook heel graag werken. Het zijn gewone jongeren: ze willen werk, een huisje, en daarvoor gaan ze naar school.'
In overleg met de halve wereld
Auke Plas: 'Participeren betekent wat mij betreft ‘deelnemen’. Dat deelnemen was, totdat de Participatiewet in werking trad, voor onze leerlingen eigenlijk heel goed geregeld. Het feit dat men de Wajong sinds 1 januari 2015 voor onze doelgroep heeft gesloten, is funest. Met 18 jaar hadden de meeste van onze leerlingen recht op een Wajong-uitkering. Dit gaf hen de zekerheid van een inkomen. Dat gaf veiligheid.
Een ander voordeel van de Wajong was dat ze hiermee bij de bedrijven terecht konden. Dan zeiden we: “Moet je eens luisteren, Jantje werkt bij jullie en presteert voor 50%. De rest moeten jullie bijbetalen.” Daar verloor de werkgever dus niet op. Dat liep allemaal vrij vloeiend, er was geen administratieve drempel. Ik vrees nu dat dat minder gaat worden, bedrijven zijn er minder happig op deze jongeren aan te nemen. Als bedrijven erop moeten toeleggen en te veel moeten investeren, dan beginnen ze er niet aan. Daarnaast, de gemeente bemoeit zich ermee, het UWV bemoeit zich ermee. Veel meer mensen moeten zich in het nieuwe systeem ermee bemoeien, dus wordt het steeds duurder.
In het verleden hadden we overleg met het UWV, een arbeidsdeskundige en een verzekeringsarts. Zij kwamen hier op school, spraken met ons, de leerlingen en de ouders. Aan de hand daarvan werd bepaald of de leerling in aanmerking kwam voor Wajong. Voor die leerlingen was het heel veilig, want het gebeurde hier op school. Die arbeidsdeskundige kwam hier al jaren en kende onze leerlingen. Dat is nu voorbij.
Elke gemeente heeft nu zijn eigen UWV-ambtenaar en gemeenteambtenaar. Met al die mensen hebben wij te maken
Nu hebben we naast het UWV ook te maken met de gemeente. Er is dus ook een ambtenaar van de gemeente Groningen aangeschoven. Maar niet alleen van de gemeente Groningen: onze leerlingen komen uit wel tien gemeenten. Elke gemeente heeft nu zijn eigen UWV ambtenaar en gemeenteambtenaar. Met al die mensen hebben wij te maken. Vroeger met twee, nu met de halve wereld. Voor die leerling moet ik naar die ene gemeente, bijvoorbeeld Emmen, opdat Jantje kan participeren. Hier heeft de overheid een enorme slag gemist.'
Over één kam
Harry Weisbeek: 'Niet alleen de rollen zijn veranderd, ook de verantwoordelijkheden. De gemeente is nu verantwoordelijk. Feitelijk is het zo dat degene die er eigenlijk het minste van weet, het voor het zeggen heeft. De ambtenaren moeten er ook nog ingroeien, natuurlijk. De gemeente beslist nu of onze leerlingen in aanmerking komen voor een garantiebaan. Mensen die daarvoor in aanmerking komen, kunnen eigenlijk vrijwel niet werken. Onze leerlingen komen dus al niet in aanmerking omdat ze te hoog ontwikkeld zijn.
Je zou kunnen zeggen dat onze doelgroep binnen de arbeidstoeleiding niet meer een speciale doelgroep is. Iedereen moet participeren, dus ze worden over één kam geschoren met alle andere mensen die geen werk hebben. Het enige wat we hier wel in de arbeidsregio binnen het werkbedrijf hebben afgesproken, is dat onze leerlingen al voor hun 18e in contact komen met iemand van de gemeente en het UWV. Want de Participatiewet geldt vanaf 18 jaar, maar je kunt leerlingen daar al wel naartoe leiden, want anders ben je te laat en heb je al een stuk ontwikkeling gemist.'
Auke Plas: 'Je kunt enkel kijken of een leerling met zijn handen kan werken. Of hij een fijne motoriek heeft, hoe het met zijn grove motoriek is. Of hij goed kan zien, goed kan staan, goed kan lopen. Dat is allemaal te bekijken, maar bij deze jongens en meisjes gaat het even wat verder. Dat is niet door iedereen zomaar te constateren.
Er zijn jongens en meisjes waar je niks aan ziet, maar die toch niet in staat zijn tot werken
Wat voor een deel van onze leerlingen is afgenomen, is de beschutting van de sociale werkvoorziening. De sociale werkvoorziening kwam voort uit een sociale noodzaak. Die noodzaak is nog steeds aanwezig, maar de voorziening is gesloten. Er zijn jongens en meisjes waar je niks aan ziet, maar die toch niet in staat zijn tot werken. Dat zien wij op deze school. Deze leerlingen kwamen op den duur op een beschutte werkplek terecht. Dat kan nu niet meer. Ik maak me grote zorgen waar ze nu wel terecht komen. De overheid zegt dat daar aparte banen voor komen in reguliere bedrijven. Dat bestaat niet, deze leerlingen redden het daar niet. Want voor de nieuwe beschutte werkplekken komen ze niet in aanmerking. Zij vallen echt tussen wal en schip.'
Al jaren passend onderwijs
Harry Weisbeek: 'Wij zeggen wel eens: “Wij bieden al jaren passend onderwijs.” Toch is de Wet op Passend Onderwijs niet gemaakt voor onze leerlingen. De praktijkscholen moeten kleiner worden omdat dit type onderwijs te duur is. Er wordt dus gekeken naar geld, niet naar inhoud. Wij mogen straks bijvoorbeeld niet meer groeien dan een bepaald quotum, anders krijgen te we maken met een malusregeling. Als we kleiner worden, dan krijgen we een bonus. Dat is de praktijk waarmee we te maken krijgen, terwijl de leerlingengroep gewoon blijft bestaan.
De claim is dat deze leerlingen in het reguliere onderwijs terecht kunnen. Leerlingen met een praktijkbeschikking mogen ook naar het vmbo, en veel ouders willen dat ook graag. Vaak krijgen we die kinderen na twee of drie jaar terug. Gebutst. Dan zijn ze kapot. Ik had vanochtend nog een leerling die weer terug komt. Hij heeft dus eigenlijk gewoon een jaar verprutst. Ouders willen graag dat ze naar het vmbo gaan, en de Wet op Passend Onderwijs faciliteert ze hierin, want het is goedkoper.
We hebben hier kinderen gehad, die kwamen van een vmbo-school uit het derde jaar. Aan het eind van het derde jaar werd gezegd dat ze niet in staat zouden zijn om het diploma te halen. Dus ze kregen het advies: stop maar hier op het vmbo. Dan ‘stromen ze af’ – ook zo’n woord – naar het praktijkonderwijs. Dan zitten ze hier aan tafel. Ik zie ze hier nog zitten, die vier kinderen, met die vier ouders en met de intern begeleider van de vmbo-school erbij. Die mensen waren zo woest. Want ze zeiden: “Waarom horen wij nu pas, na drie jaar vmbo, dat ons kind hier niet past? Dat had je na een halfjaar toch ook wel kunnen bekijken?” Maar dat heeft allemaal te maken met geld, en allemaal te maken met leerlingenaantallen. Gelukkig heeft men daar wel van geleerd, we laten nu leerlingen eerder naar het praktijkonderwijs gaan.
Onze school is een mooi platform waar onderwijs en arbeid elkaar ontmoeten. Het zou zonde zijn als deze scholen steeds minder mogelijkheden krijgen om in dat opzicht hun werk te doen. Ik denk niet dat je plompverloren kinderen in de maatschappij kunt storten, maar dat je dat altijd in goed overleg met de scholen moet doen. De scholen hoeven daarin niet de regie te voeren, dat kun je heel goed samen doen. De school moet je zien als een kans voor een leerling om de arbeidsmarkt te bereiken. Als je het deze scholen steeds minder mogelijk maakt om te blijven bestaan, dan moet je je afvragen of straks de wal het schip niet keert.'