Bij het onderzoek Van Waarde Lokaal heeft de Wiardi Beckman Stichting de hulp ingeroepen van vrijwillige interviewers. In 2015 organiseerden zo'n dertig vrijwilligers interviews rond jongeren die net van het praktijkonderwijs kwamen.
Op 1 januari 2015 werd de Participatiewet van kracht. Daardoor veranderde er veel voor mensen met een arbeidsbeperking. Uitgangspunt is niet meer wat iemand niet kan, maar wat hij of zij wel kan. Dat is een benadering die past bij het aloude sociaal-democratische ideaal van “verheffing”. Maar werkt het ook om op die manier te kijken naar scholing en werk voor jongeren die extra ondersteuning nodig hebben, tijdens het onderwijs en op weg naar of in een baan? In een samenleving waarin de nadruk ligt op flexibiliteit en op arbeidsproductiviteit, en waarin sociale scheidslijnen steeds meer samenvallen met onderwijsniveau? En hoe vervullen gemeenten hun nieuwe rol bij het begeleiden van jongeren naar werk? Een aantal enthousiaste PvdA-leden deed hier onderzoek naar, volgens de interviewmethode van Van Waarde Lokaal.
Het onderzoek
Leden van de PvdA-afdelingen Haarlem, Zwolle/Zwartewater, Schiedam/Vlaardingen/Maassluis, Uden, Rotterdam en Roosendaal interviewden in totaal 33 (oud-)leerlingen van praktijkscholen, werkgevers, directeuren en docenten van scholen, wethouders en gemeenteambtenaren. De interviews werden afgenomen aan de hand van door de WBS opgestelde vragenlijsten, en de interviewers kregen een korte training. De interviewverslagen zijn op deze site terug te vinden via het dossier ‘Praktijkonderwijs’ of via de interviewende afdelinge (zie de dossiers van de PvdA-afdelingen Haarlem, Uden, Zwolle/Zwartewaterland, Rotterdam, Roosendaal, Schiedam/Vlaardingen/Maassluis). Afzonderlijk of per gemeente zijn ze informatief, maar vooral gecombineerd geven ze een beeld van de praktijk en de problemen rond opleiding en arbeidstoeleiding van een bijzonder kwetsbare groep jongeren.
Zeker, dat beeld is grofmazig, er mist een enkele invalshoek en een jaar na de invoering is het nog te vroeg om definitieve conclusies te trekken over de werking van de Participatiewet. Maar het is voldoende betrouwbaar om er aanwijzingen aan te ontlenen voor zaken waarop actie genomen kan worden, of waarnaar nader onderzoek gewenst is. En het kan gebruikt worden als vergelijkingsmateriaal voor de situatie in andere gemeenten. Zie bijvoorbeeld de kwestie 'beschut werk' op deze website, 'werkgevers vinden regels ingewikkeld', 'niet alle jongeren in beeld' of 'doorleren na het praktijkonderwijs niet altijd de beste weg naar werk'.
Politici, beleidsmakers en overige betrokkenen kunnen dus hun voordeel doen met de uitkomsten van dit onderzoek. Een minstens zo waardevol resultaat is al behaald. Door het houden van de interviews werden wethouders, raadsleden en andere geïnteresseerden gestimuleerd om het gesprek aan te gaan met mensen in de praktijk. Dat is essentieel, want deze jongeren naar werk begeleiden en een zo goed mogelijke toekomst bieden doe je niet met papier en vergaderingen, maar in direct contact met mensen. De regels, het beleid en de instanties vormen slechts een kader; de mensen zijn degenen om wie het gaat en die een resultaat tot stand brengen.
De uitkomsten
Een uitgebreide samenvatting van de interviews, wat eerste conclusies en een methodisch-technische verantwoording vindt u in de lange versie van dit artikel. Een korte opsomming van de conclusies:
- Dat we als samenleving niet moeten uitgaan van wat iemand niet kan, maar van wat hij of zij wel kan, past bij hoe de geïnterviewde jongeren zichzelf zien. Ze zijn heel gemotiveerd om mee te doen op de arbeidsmarkt. Ze willen werken. Om geld te verdienen, maar ook om te laten zien wat ze waard zijn en om zich te ontwikkelen tot wie ze willen zijn: een volwaardig lid van de samenleving. Dat maakt ze ook kwetsbaar, want de weg naar hun droombaan zal lang en lastig zijn.
- Werkgevers die op deze manier naar deze jongeren kijken, kunnen in hen ideale werknemers vinden. Ze zijn praktisch ingesteld, in staat en bereid om werkzaamheden te doen die anderen als eentonig ervaren, loyaal aan een werkgever. En met de juiste begeleiding en een overheid die met aanvullende uitkeringen de loonkosten reëel houdt, komt het economisch ook uit. Overigens gaat het niet per se om laaggeschoold en zeer eenvoudig werk, maar vooral om werk dat volgens duidelijke instructies en enigszins repeterend kan worden uitgevoerd.
- Tegelijkertijd is het heel belangrijk de verwachtingen niet te hoog te stellen, en de jongeren niet te overvragen. Hun positie op de arbeidsmarkt is zwak, velen van hen zullen (hun leven) lang begeleiding nodig hebben en voor een aantal is een reguliere baan toch te hoog gegrepen. Niet elk soort werk is geschikt en sommige jongeren zijn ook met veel begeleiding niet in te passen op de plek waar ze zouden willen werken. De regels en mogelijkheden zijn niet altijd duidelijk. En sommige werkgevers kijken vooral naar de subsidies, waardoor jongeren na verloop van tijd toch thuis op de bank komen te zitten. Dat brengt ook het risico met zich dat ze teleurgesteld, en mogelijk zelfs beschadigd, zullen worden
- De gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om deze jongeren aan het werk te krijgen. En daar werken ze ook aan. Maar het zijn de scholen die de mogelijkheden en beperkingen van hun leerlingen het best kennen. Ze kunnen hen via lessen en stages voorbereiden op wat er bij werken allemaal komt kijken. Ze hebben meestal ook uitgebreide contacten met potentiële werkgevers, en kunnen helpen om op de werkplek de juiste begeleiding te bieden. De grote betrokkenheid van de scholen bij de leerlingen helpt om voor hen een stageplek en/of een tijdelijke baan te vinden, en ook de begeleiding tijdens de stage is van groot belang voor het succes ervan. Soms leidt een stage uiteindelijk tot een betaalde baan. Hoe vast die baan is, is onzeker.
- Zowel de jongeren als degenen die hen naar werk begeleiden komen een aantal obstakels tegen. In de eerste plaats gaat het om invoeringsperikelen rond de Participatiewet. Een aantal zaken is nog niet uitgekristalliseerd. Dat gemeenten verschillende keuzen maken en de regels verschillend uitleggen, is lastig voor betrokkenen (scholen, werkgevers, integratiebureaus) die met meerdere gemeenten te maken hebben. Een punt dat er uitspringt, is dat de samenwerking / afstemming tussen gemeenten en UWV nog niet optimaal is. De gescheiden kaartenbakken maken dat de doelgroep niet goed in beeld is.
- Een tweede categorie obstakels is te vinden bij werkgevers. De geïnterviewde werkgevers waren positief over het in dienst nemen van de jongeren om wie het hier gaat. Maar er zijn er ook – veel – die daar niet over piekeren. Deels omdat ze er letterlijk niet aan denken, maar vaker omdat ze geen idee hebben wie en wat ze kunnen verwachten of omdat ze simpelweg liever een boete betalen dan moeite doen. En in grotere bedrijven kan het zo zijn dat de lasten komen te liggen bij degene die direct verantwoordelijk is voor de begeleiding van de jongere (bijvoorbeeld in een filiaal), terwijl de opbrengsten / compensaties elders in de organisatie blijven hangen (op het hoofdkantoor).
- Er is ook een algemene trend op de arbeidsmarkt die het moeilijk maakt: het streven naar grotere flexibiliteit, zelfsturing in loopbaan, permanente scholing et cetera. Dat botst met de behoefte van deze jongeren aan vastigheid, en hun wat geringer vermogen om zelfstandig hun weg te vinden. Daarbij komt nog dat ze niet alleen als werknemer, maar ook als mens en burger met vergelijkbare trends geconfronteerd worden. De hele samenleving wordt complexer en vraagt competenties die niet iedereen in voldoende mate bezit.
- Ten slotte de opmerking dat door dit beeld nog een ander, somberder, beeld schemert: dat van jongeren die uitvallen of uit het gezicht verdwijnen, ondernemingen die vooral geïnteresseerd zijn in de subsidies en organisaties die meer naar de cijfers dan de mensen kijken.
Vragen – en een paar suggesties
Deze eerste resultaten roepen ook vragen op. Vragen die niet beantwoord konden worden door deze manier van gegevensverzameling. En vragen die niet beantwoord konden worden omdat de Participatiewet nog geen jaar van toepassing was toen de interviews gehouden werden.
Waar de komende tijd naar gekeken moet worden, zijn in elk geval de volgende vragen:
- Welk deel van de jongeren uit het praktijkonderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs komt uiteindelijk aan het werk? Is dat ten minste in dezelfde mate als andere categorieën uit het doelgroepregister? En wat bieden we degenen voor wie een reguliere baan toch te hoog gegrepen blijkt?
- Krijgen degenen die aan werk komen uiteindelijk een vaste baan, of blijven ze aangewezen op flexcontracten? En wat gebeurt er als de ideologie weer verschuift van inclusiviteit naar maximalisering van (individuele) productiviteit?
- Hoe is de begeleiding geregeld voor degenen die blijvend ondersteuning nodig hebben? Niet alleen in het werk, maar op meer terreinen van het leven? En hoe toekomstbestendig is die ondersteuning?
- Hoe zit het met verdringing - van reguliere werknemers door gesubsidieerde werknemers, van de ene categorie gesubsidieerde werknemers door een andere categorie, van mensen door machines?
Maar ondanks dat er de nodige vragen overblijven en het beeld nog wat grofkorrelig is, komen er ook een paar suggesties naar voren waar al wat mee gedaan kan worden:
- Het is het overwegen waard om leerlingen die van het Praktijkonderwijs komen, standaard in het doelgroepregister te laten opnemen, net zoals dat gebeurt met leerlingen die van het voortgezet speciaal onderwijs afkomen
- Iets waarmee waarschijnlijk nog heel wat bedrijven en (overheids)organisaties hun voordeel kunnen doen, is om de mogelijkheden van job carving te onderzoeken en benutten. Overigens zal job carving alleen tot extra banen voor de doelgroep leiden, als daarvoor ook geld wordt vrijgemaakt.
- Veel scholen en gemeenten doen het waarschijnlijk al, maar toch: stap heel actief op ondernemers af, en gebruik daarvoor elk netwerk dat voorhanden is. Zet daarbij in de eerste plaats in op globale informatieverschaffing en het nieuwsgierig maken naar de doelgroep. De regelingen et cetera komen daarna wel.