Een groep PvdA-leden volgde jongeren die net van het praktijkonderwijs kwamen. Vonden zij werk? Leden van de PvdA-afdeling Uden spraken met schooldirecteur Hans Terpstra: 'Over de Participatiewet is vooral veel onduidelijkheid.'
'De Singel is een school voor praktijkonderwijs. We hebben 240 leerlingen. We bieden competentiegericht eindonderwijs en leiden direct toe naar de arbeidsmarkt. Het onderwijsaanbod is voor 70% praktisch ingericht, want onze jongeren leren het beste door te doen. Alle sectoren van de arbeidsmarkt zijn herkenbaar binnen onze school. Er wordt veel buitenschools geleerd met begeleiding van docenten, om daarna zelfstandig de intensieve stage aan te kunnen.
De Singel kent 2 uitstroomrichtingen: de A-stroom die direct naar arbeid leidt en de E-stroom die via de entreeopleiding die we samen met het ROC verzorgen, naar arbeid leidt. Het meest trots ben ik op op de resultaten die we boeken. Elk jaar stromen er zo’n 50 leerlingen uit naar de arbeidsmarkt.
STAP
Nieuw is dat we is samenwerking met de gemeente Oss een STage en Arbeidstoeleidings Programma (STAP) uitvoeren in een lokaal bedrijf. Tijdens dit project leren onze leerlingen wat er van een werknemer wordt verwacht binnen een bedrijf waar feitelijk werk te doen is. De leerlingen zijn verplicht om gedurende 13 weken 1 dag in de week deel te nemen aan dat project. Op het einde worden ze op hun resultaten beoordeeld. Pas daarna gaan ze aan hun stage beginnen. De eerste ervaringen van deze vorm van leren buiten de school en in het bedrijfsleven, zijn erg positief.
De gemeente en de school hebben dit project op eigen initiatief ontwikkeld. Op deze manier willen we vooruitlopen op de verschraling van de ondersteunende maatregelen die we in de (nabije) toekomst verwachten. Door dit programma worden onze leerlingen nog beter op hun stage voorbereid. Dat is van belang omdat onze school door de inspectie nog steeds wordt beoordeeld op de uitstroomresultaten.
Zelfstandig wonen
We rusten onze jeugd ook toe op zelfstandig wonen. We leren ze om te zorgen voor de huishouding, om zelfstandig om te gaan met geld, om vrije tijd in te vullen, om een samenlevingsrelatie te beleven, omgaan met anderen in een multiculturele samenleving, een goed burger zijn. Al deze zaken zijn op een praktische manier in ons curriculum opgenomen. Maar de problemen worden complexer. De rugzak van onze docenten zal dus steeds anders gevuld moeten worden.
Onze leerlingen zijn in veel dingen goed. Ze komen meestal graag naar school. Ze genieten van de sociale omgeving zoals die op school en in de klas is. Ze zijn erg goed in lekker bezig zijn met hun handen. Ze leren door te doen. Vaak in tegenstelling tot de hoofdzakelijk cognitieve benadering op de basisschool. Ze zijn tot lezen en rekenen gemotiveerd als dat te maken heeft met praktijksituaties. Denk daarbij aan het lezen van werkopdrachten, de menukaart van de frietzaak, bijsluiters van medicijnen, gebruiksaanwijzingen of een kassabon controleren. Door ons uitgebreide programma leren ze ook om de keuzes te maken die voor hen van belang zijn.
Onze kinderen zijn gave kinderen, mooie kinderen, maar ze weten van zichzelf dat ze beperkingen hebben. Het is aan hen, hun ouders en de school ervoor te zorgen dat ze met de kin omhoog onze school kunnen verlaten. Daarin zijn ze wel kwetsbaar. Ze hebben bijvoorbeeld last van jongere broertjes en zusjes die makkelijker leren dan zij zelf.
Een aantal leerlingen is ook erg beïnvloedbaar voor het straatmilieu. Het is voor ons een worsteling om deze kinderen goed te begeleiden zonder dat dat ten koste gaat van de andere leerlingen. Hier zien we duidelijk dat de mogelijkheden tot ondersteuning kleiner worden. Er komen minder middelen beschikbaar. Maar als we echt willen bijdragen aan passend onderwijs, zullen we ons moeten realiseren dat we – ook bij gedragsproblemen - niet meer eenvoudig kunnen doorverwijzen naar andere vormen van onderwijs. Wij zijn aan zet om ons toe te rusten om te kunnen omgaan met dit soort knelpunten en problemen.
Gedragsproblemen
We onderscheiden twee soorten gedragsproblemen. Problemen die voortkomen uit het kind zelf, zoals ADHD en autisme, kunnen we redelijk handelen. We hebben binnen onze school een interne zorgstructuur die loopt van extra zorg in de klas tot begeleiding van buitenaf. Alleen als de veiligheid van de schoolomgeving in het geding is, wordt een kind overgeplaatst naar een andere vorm van speciaal onderwijs.
Als het kind in een sociaal systeem zit dat de gedragsproblemen veroorzaakt, biedt een andere school minder soelaas. Ook binnen de ontvangende school brengt hij zijn systeem mee. We richten ons dan veel meer op maatschappelijke dienstverlening. Binnen de grote schoolorganisatie van Het Hooghuis hebben we de expertise die op dit terrein beschikbaar is, gecentraliseerd. De specialisten uit dat team – orthopedagogen, psychologen, maatschappelijk deskundigen - werken voor alle scholen van Het Hooghuis en van het samenwerkingsverband. Onze school koopt aanmerkelijk meer in bij deze dienst dan bijvoorbeeld de school voor havo/vwo/gymnasium. Vaak merken we dat ook hier toch de intrinsieke problemen een belangrijke factor vormen.
Een echt probleem bij deze belangrijke ondersteuning is het feit dat de overheid heeft besloten om de scholen voor praktijkonderwijs te financieren door middel van een gesplitste bekostiging. Die bestaat uit een reguliere basisbekostiging voor elke leerling en een ondersteuningsbekostiging als er een beschikking is afgegeven door het samenwerkingsverband. Zo’n toelaatbaarheidsverklaring vragen we aan als de begeleiding waar de leerling om vraagt, uitstijgt boven ons reguliere curriculum. Die knip in de bekostiging moet van tafel.
Enerzijds zijn we een normale school voor voortgezet onderwijs. Anderzijds worden we voor een zeer essentieel deel van ons onderwijs beschouwd als een school voor voortgezet speciaal onderwijs. De begeleiding waar onze kinderen om vragen, vormt een essentieel onderdeel van het aanbod van onze school. De bekostiging dient dit mogelijk te maken. Ik maak me grote zorgen voor de toekomst als de kwaliteit van ons onderwijs steeds meer gemeten gaat worden aan de hand van diplomagerichte eisen. Als politiek overleg in deze zaak geen perspectief zal bieden, overwegen we om naar de rechtbank te stappen.
Uitstroom
De uitstroom van onze school komt erg overeen met de grafiek uit de folder PrO in Beeld, regio Noord-Brabant. Van de leerlingen die uitstromen, vindt 30% werk, 41% stroomt uit naar ROC duaal beroepsonderwijs en 16% stroomt uit naar ROC of entreeopleiding. De andere 13% vindt geen passend werk, wordt opgepakt door een restart-team, remigreert naar bijvoorbeeld Turkije of Marokko of heeft contact met Justitie.
Onze sector brengt zijn uitstroom nauwkeurig in kaart. Het rapport van de landelijke uitstroom wordt gekoppeld aan “Vensters voor Verantwoording”, zodat je de resultaten van onze school kunt vergelijken.
Onze uitstroom richting de arbeidsmarkt is goed tot op heden. Dat is mede dankzij allerlei maatregelen waar we gebruik van kunnen maken. Denk hierbij aan loondispensatie en no-riskpolissen voor bedrijven, waardoor de ziektekosten worden overgenomen door het UWV. Deze ondersteunende maatregelen vallen in de toekomst weg en de toelatingseisen tot het werk zullen voor een deel strenger worden. Met name voor leerlingen die uitstromen naar arbeid met begeleiding worden hier de dupe van. Als die een periode thuis zitten zonder werk en/of begeleiding, dan zijn we hen kwijt. En dat moeten we in alle opzichten zien te voorkomen.
We zijn zeer bevreesd naar de uitstroom van dit jaar. De ondersteuningsmogelijkheden nemen af. En dat zal zeker zijn gevolgen hebben. Ik zeg dat omdat we de bestendigheid van onze contacten met werkgevers zien teruglopen. Er worden meer tijdelijke contracten afgegeven waar vroeger vaker vaste contracten werden gegeven. Korte contracten worden niet verlengd omdat de maatregelen zijn weggevallen. Dat betekent dat onze nazorgcoördinator het drukker krijgt. Steeds vaker hoort hij van schoolverlaters dat ze na een half jaar alsnog thuis zitten. Dan hebben we het samen niet goed gedaan. Het gaat immers over de duurzaamheid van de werkrelatie. En die staat vanwege de afname van ondersteuningsmaatregelen echt onder druk.
Steeds vaker hoort onze nazorgcoördinator van schoolverlaters dat ze na een half jaar alsnog thuis zitten
Er zijn sterke signalen dat het voor onze jongeren niet eenvoudiger wordt, maar op een reünie horen we toch veel positieve geluiden. Veel van onze oud-leerlingen voelen zich gelukkig. Daarbij moeten we er misschien wel rekening mee houden dat de succesverhalen naar zo’n reünie komen, maar de mindere verhalen niet. Daarom is de monitor zo van belang. Daarom bellen we onze oud-leerlingen gedurende de eerste twee jaar vier keer op om te vragen hoe het met ze gaat. Zo hebben we een redelijk betrouwbaar beeld over onze leerlingen.
De gemeente denkt mee
Ik vind dat de gemeente Oss echt goed meedenkt over de problematiek van deze jongeren. Ze probeert een beleidsrijke vertaling aan haar budgetten te geven om te voorkomen dat onze kinderen langdurig thuis komen te zitten. Ze heeft bijvoorbeeld een aantal arbeidsplaatsen ingekocht bij IBN (Integrale Bedrijven Noordoost-Brabant). Op die manier kunnen wij onze relatie met IBN – weliswaar niet rechtstreeks – toch onderhouden. Maar uiteindelijk zijn ook de gemeenten met handen en voeten gebonden aan de budgettaire mogelijkheden. Daarom zullen we als scholen ook onze eigen verantwoordelijkheden moeten nemen. Als wij ons goed presenteren aan de bedrijven en onze leerlingen in hun kracht zetten, levert dat banen op voor onze leerlingen.
Over de Participatiewet is vooral veel onduidelijkheid. Onze mensen, maar ook de gemeenten, zijn de weg kwijtgeraakt bij het adviseren van onze leerlingen en de bedrijven naar een goede plek op de arbeidsmarkt. De kennis van onze stagedocenten op het gebied van wet- en regelgeving moet worden vergroot en geactualiseerd. De wet wordt uitgevoerd op gemeentelijk niveau. Dat maakt ook dat de uitvoering lang niet altijd eenduidig is. Gelukkig zet de gemeente Oss op dit terrein de betekenisvolle stappen.
Aanbevelingen
Belangrijke beleidspunten voor mij zouden zijn:
- Een standaard basispakket dat werkgevers helpt om de moed niet te gauw op te geven. Ondersteuning bij problematische arbeidsrelaties. Niet de moed opgeven, maar juist doorpakken als de jongere dat nodig heeft.
- Bij het uitgeven van uitkeringen heel alert zijn op de eigen verantwoordelijkheid van de jongere. Als hij kan werken dient hij ook te werken. Niet alleen vanwege financiële belangen, maar ook om het gevoel van eigenwaarde te vergroten.
- Aandacht voor het verdringingseffect op de arbeidsmarkt als hoger opgeleide Europeanen het eenvoudige werk overnemen dat onze leerlingen ook goed zouden kunnen uitvoeren.
- We hebben wel de opdracht gekregen om onze leerlingen nog twee jaar te volgen nadat ze de school hebben verlaten, maar we hebben daarvoor niet de middelen gekregen. Wij betalen 0,4 FTE vanuit het primaire proces om deze nazorg mogelijk te maken.'