print
interview

Nogal wat mensen die we spraken tijdens het Van Waarde Lokaal-onderzoek uitten zorgen over de verpleeghuizen in Nederland. We legden hun zorgen voor aan Henk Nies, bijzonder hoogleraar aan de VU en bestuurder bij Vilans.

Henk Nies
Henk Nies (61) is bijzonder hoogleraar aan de VU en bestuurder bij Vilans.
29 november 2016

‘De ouderenzorg is een groot maatschappelijk vraagstuk, dat eigenlijk weinig aandacht krijgt. En dan bedoel ik niet aandacht in de media, maar de ontwikkeling van het vak, van de professionaliteit. Nederland heeft ongeveer tien hoogleraren in de ouderengeneeskunde, en in de verplegingswetenschappen zijn dat er maar een stuk of vijf. Als je kijkt hoe groot deze maatschappelijke sector is en hoe minimaal de deskundigheids- en kennisontwikkeling op dit vlak is – dan houdt dat absoluut geen gelijke tred. In andere branches, zoals cardiologie of oncologie, zijn dergelijke aantallen hoogleraren alleen al op één universiteit aanwezig.

Als je bedenkt dat 250.000 mensen aan dementie lijden en dat het de één na duurste aandoening is (na een verstandelijke beperking), dan is het moeilijk te vatten waarom er nu pas inhoudelijke aandacht komt voor kwetsbaar ouder worden en hoe daarmee om te gaan. Historisch gezien hebben we met een nieuw verschijnsel te maken: er zijn in onze geschiedenis nog nooit zoveel mensen oud en langdurig hulpbehoevend geweest. Maar we handelen daar niet naar.

Bij een ziekte als aids werd er in korte tijd veel effort ingezet, de roep was groot om dit vraagstuk snel op te lossen. Naar ouder worden is er nog maar heel beperkt onderzoek en kennisontwikkeling van enige betekenis. Er was wel een Nationaal Programma Ouderen (NPO), waar in 8 jaar tijd in totaal bijna 90 miljoen euro in is geïnvesteerd. Dat lijkt veel, maar is weinig. Zo’n bedrag zie je niet meer terug in de statistieken wanneer je kijkt naar de omzet van de hele sector. Er wordt echt weinig research en development verricht.

En dat is extra wrang omdat in de ouderenzorg echt bijzonder moeilijke zorginhoudelijke en sociale vraagstukken spelen, maar er ook grote ethische vraagstukken zijn in de dagelijkse praktijk. Bijvoorbeeld: wat gebeurt er als ik iemand met een bepaalde zorgvraag alleen laat om een ander te helpen? Wat als de familie het met elkaar oneens is en de oudere niet goed kan beslissen?

In de ouderenzorg heb je bovendien vaak te maken met veel emotie bij de familie: het gaat om hun vader of moeder die niet meer hetzelfde is als vroeger. Dat vraagt heel veel competenties van het personeel, zowel op het persoonlijke vlak, als op het inhoudelijke vlak. Daar is nu echt maar minimaal aandacht voor in de opleidingen. Gelukkig hebben veel mensen in de zorg daar een natuurlijk talent voor. Maar je moet niet verwachten dat dat allemaal vanzelf goed gaat.

Aan de andere kant ligt er in de ouderenzorg een vergrootglas op de kwaliteit. Zo hoorde ik van een zorginstelling waar 3.000 zorgfouten werden geconstateerd in een jaar. Echte fouten, groot én klein, maar ook veel administratieve fouten, zoals het niet twee keer aftekenen van gegeven medicatie. Dat klinkt als heel veel. Maar zet het eens af tegen de duizenden handelingen die elke dag plaatsvinden. Procentueel ging het om 0,1% van de handelingen die fout waren en waarvan een klein deel een vervelende consequenties voor de bewoner had. Niet goed natuurlijk. Maar welke foutenmarge vinden we acceptabel? Hebben we er bijvoorbeeld een miljard euro voor over om er 0,01% van te maken? Zeg maar een dikke € 200 per huishouden?

Wat ik hiermee wil zeggen is dat het debat over de ouderenzorg niet goed wordt gevoerd. Neem de commotie nu over het plascontract: één situatie die enorm wordt uitvergroot, zonder stil te staan bij de vraag hoe je het beste afspraken kunt maken over vaak naar de wc willen gaan bij mensen met dementie. Het gaat te weinig over de echte oorzaken.’

Is dat waarom we niet tevreden zijn over de verpleeghuiszorg in Nederland?

‘Natuurlijk moet je het hebben over de dingen die niet goed gaan en die beter moeten. Maar je kunt je bij alle ophef die er over de verpleeghuiszorg is, ook afvragen of we tegen het verpleeghuis zijn of tegen ‘aftakeling’ in het algemeen. Het verpleeghuis staat voor iets wat je niet wilt in het leven: je raakt jezelf kwijt, of je vader of moeder is niet meer diegene die hij of zij was.

Als je je vader of moeder decorum of waardigheid ziet verliezen dan geef je al snel de instelling de schuld, in elk geval voor een deel. We zijn er niet goed in om in deze situatie nog iets van het leven te maken; soms is er ook niets meer van te maken; thuis niet en in een verpleeghuis niet.

De laatste jaren besteed ik veel aandacht aan het thema ‘waardigheid’; een belangrijk uitgangspunt in de zorg. Er is soms een groot verschil van beleving op dit vlak, van de bewoners van verpleeghuizen zelf, van familieleden, en van het personeel – waarbij het medisch personeel weer anders kijkt dan het verzorgende personeel. Eigenlijk kijkt niemand hetzelfde: het is erg individueel hoe je er als mens in zit, waarbij de positie van waaruit je redeneert wel uitmaakt.

We zien dat ouderen dikwijls een enorme mentale flexibiliteit hebben. Ze verstaan dan de kunst van het accepteren. De familie kan de situatie vaak juist minder goed accepteren, zij kampt ook vaak met schuldgevoelens. ‘Zorgen zoals je zelf graag zorg zou willen krijgen’, is in dat licht gezien niet altijd de goede insteek, want als je zorgbehoevend bent vind je andere dingen belangrijk dan als je gezond bent. De zorg de maat nemen, moet je doen vanuit het perspectief van de oudere. Als gezond mens, verwant, professional, beleidmaker of journalist heb je dikwijls een ander perspectief op het verpleeghuis dan die bewoner. Het debat over kwaliteit wordt zelden met hénzelf gevoerd.  

Bovendien is een verpleeghuis een bijzondere omgeving, waar de dingen anders kunnen gaan dan in de gewone samenleving. Het feit dat mensen ‘raar’ doen, of bijvoorbeeld incontinent zijn en niet meer thuis kunnen zijn, is juist de reden waarom ze naar een verpleeghuis gaan. Thuis of op straat worden die dingen minder snel geaccepteerd, maar wanneer in het verpleeghuis er een plasje misgaat, zegt het personeel al gauw: ‘Mevrouw, dat maakt niet uit, daar zijn wij voor.’ Mensen voelen zich daardoor veel minder bezwaard dan wanneer zoiets thuis bij hun kinderen gebeurt.’

Een veelgehoorde klacht is dat personeel het zo druk heeft dat er vaak niet eens tijd is voor een praatje met de bewoners. Klopt dat?

‘Zeker. Daarbij komt dat met bewoners praten niet altijd gemakkelijk is. Dat moet je als medewerker wel kunnen. Ik vind het zelf ook erg ingewikkeld om met mensen in een verpleeghuis een goed gesprek te voeren, zeker als je ze niet goed kent. Ga er maar aan staan als iemand dement, doof en rusteloos is, en dat in een drukke omgeving! Mensen zitten ook met levensvragen. Het zijn geen makkelijke onderwerpen. Dan is het al snel fijner om dingen te doen: kopjes opruimen, iemand naar het toilet brengen. Het instrumentele is veel makkelijker. Dat koetjes-en-kalfjes praatje lukt vaak nog wel, het goede gesprek vergt tijd en aandacht, en dat lukt te vaak niet.

Of dat door personeelstekort komt? In sommige delen van het land zijn er te weinig goed opgeleide medewerkers. Het gebrek aan gekwalificeerd personeel is een groot probleem om tot goede kwaliteit te komen. Wat opmerkelijk is, is dat we al decennia veel meer geld aan de zorg besteden, maar dat er een algemeen gevoel is van alleen maar meer bezuinigingen. Aan de overhead van organisaties ligt het niet: die is de afgelopen jaren gedaald, van 18% naar 13%. Te weinig management is trouwens ook niet goed.

Voor een deel gaat het geld naar betere gebouwen. Deels zijn het ook salarissen, die de ontwikkelingen op de arbeidsmarkten moet bijhouden en de ‘productiviteit’ in de zorg (als je dat woord al wilt gebruiken) stijgt langzamer dan die in de industrie. Producten in de winkel worden minder snel duurder, dan een uur zorg. En er gaat waarschijnlijk meer geld naar systemen en administratieve handelingen, ook binnen organisaties. Wij willen als samenleving immers alles goed gecontroleerd en verantwoord hebben. Dat alles maakt dat veel organisaties en medewerkers een enorme financiële druk ondervinden.

Ten opzichte van dertig jaar geleden, is er gelukkig ook heel veel verbeterd. Laten we dat niet vergeten. Toen lagen mensen met zijn zessen op één kamer en werden mensen vastgebonden. Tegenwoordig zijn de dossiers op orde, we weten wat er speelt bij de cliënt. Tegenwoordig doen we veel meer aan kwaliteitsbewaking en veiligheid. Er wordt bijvoorbeeld zorgvuldiger omgegaan met allerlei psychofarmaca; vroeger werden mensen eerder ‘onder zeil’ geholpen. Maar onze normen zijn ook opgeschoven. We stellen hogere eisen.’

Wat moet er veranderen?

‘Veel organisaties staan voor enorme opgaven. Vaak zit het probleem ook in de organisatie zelf, bijvoorbeeld de stijl van leidinggeven. Aandacht en betrokkenheid bij cliënten en medewerkers schieten tekort. Wanneer je goed met je medewerkers omgaat, zullen zij doorgaans ook goed met cliënten omgaan. Als dat niet gebeurt voelen mensen zich afgepoeierd: cliënten, medewerkers en de familie.

Wat ik zou veranderen als ik staatssecretaris was? Minder instanties, minder regels, minder lijstjes, minder waan-van-de-dag debat over incidenten; meer leren en verbeteren, meer innovatie en onderzoek, meer directe zorg, meer zeggenschap voor de cliënt of zijn of haar vertegenwoordiger, meer focus op waardigheid in de zorg. Politiek gezien zou ik proberen een meer-kabinetten akkoord te sluiten. In één regeerperiode kun je de vraagstukken van de ouderenzorg niet oplossen.’

Interview afgenomen op 9 november 2016 door Annemarieke Nierop en Tessa de Vries