print
interview

Een groep PvdA-leden volgde jongeren die net van het praktijkonderwijs kwamen. Vonden zij werk? Willem Kwakkelstein en Arij Maarleveld (Vlaardingen) spraken met docenten, en signaleren dat dat alleen lukt met veel begeleiding.

M. Hellingman en F. de Koning
respectievelijk nazorgcoördinator en stagebegeleider/docent VCA/rijbewijs
01 januari 2015

M. Hellingman: 'Ik ben binnen deze school werkzaam in de functie van uitstroomcoördinator. Als uitstroomcoördinator heb ik zo’n 260 (oud-)leerlingen in beeld. Mijn aandacht richt zich onder andere op het uitstroomjaar en de eerste twee jaren dat onze oud-leerlingen van school zijn. Ik ondersteun leerlingen, docenten en ouders als een leerling de school verlaat, en bij het vervolgtraject. Schoolverlaters die geen vervolgopleiding hebben, bemiddel ik in het vinden en behouden van werk. Dit doe ik in samenwerking met de gemeente. Ik onderhoud contacten met het UWV en regel voor de (oud)leerling de benodigde formulieren om trajecten in gang te zetten. Bij het doorleren van leerlingen heb ik contacten met de vakdocenten binnen de school en met de ROC’s betreffende advisering over de haalbaarheid.'

F. de Koning: 'Ik ben docent VCA (Veiligheid Checklist Aannemers) en doe de stagebegeleiding van de groep leerlingen die niet direct in een sector kunnen worden geplaatst. De docenten van de verschillende sectoren hebben overigens een eigen stagenetwerk.'

De stage

M. Hellingman: 'Met een voorbereidend traject op de stage worden leerlingen getraind in arbeidscompetenties. In leerjaar drie maken de leerlingen kennis met de interne en externe arbeidsstage. Voor de interne stage (IAS) hebben we een eigen leerwerkbedrijf met een werkmeester. Als de leerlingen bij de IAS hebben laten zien dat ze beschikken over goede arbeidscompetenties, gaan ze naar de externe stage, de EAS. Ze doen daar korte snuffelstages in winkels en bedrijven. Onder begeleiding van een docent ontdekken ze daar wat ze leuk vinden om te doen. Ook is er tijd voor een maatschappelijke stage. Op deze wijze worden de leerlingen in klas vier voorbereid op het zelfstandig stage lopen.

In leerjaar vier gaat de leerling voor het eerst zelfstandig een dag per week stage lopen binnen een bedrijf of een instelling. In dit leerjaar wisselt een leerling drie keer van plaats. Op deze manier kan hij kennis maken met verschillende beroepen. Ook wordt er in dit schooljaar een beroepskeuzetest (AWIT) en een capaciteitenonderzoek (MCTM) afgenomen. Het helpt de leerling kiezen voor een juiste uitstroom- of beroepsrichting. Zijn mentor begeleidt hem daarbij.

In leerjaar vijf en zes is de aandacht  gericht op de voorbereiding van het vinden en behouden van werk. Ook als een leerling een niveau 1 diploma behaalt en kan doorstromen naar een niveau 2 opleiding, blijft het verkrijgen van werk het belangrijkste aandachtspunt.

In de loop van leerjaar zes stromen veel leerlingen uit naar werk. Veel leerlingen hebben dan branchecertificaten gehaald. Alle leerlingen lopen twee dagen stage, maar meer dagen is dan ook mogelijk. Dit is een goede voorbereiding op een werkplek met een arbeidsovereenkomst.

Ouders en leerlingen proberen we ervan te doordringen dat een stage de belangrijkste weg naar werk is. Bij ongeveer de helft lukt het om na een stage, soms middels verlenging van een extra leerjaar, tot een baan te komen. Voor de andere helft gaan we opnieuw op zoek naar een plek.'

M. Hellingman: 'De contacten met werkgevers en stagebegeleiders op de werkvloer verlopen goed. Wij informeren de werkgever over de wettelijke regelingen en verzorgen al het papierwerk, zodat het aantrekkelijk kan zijn om een leerling in dienst te nemen. Van zeer groot belang is de werkbegeleider binnen het bedrijf, of hij het begrip en de tolerantie kan opbrengen een jongere met minder mogelijkheden te begeleiden, en of hij in staat is bij de begeleiding vooral naar de mogelijkheden te kijken. Onze taak is het ondersteunen van de werkbegeleider.'

Moeilijk de plaatsen leerlingen

F. de Koning:  'Het is vervelend voor de leerlingen, maar er zijn leerlingen die zo zwak zijn dat we de schoolperiode met één schooljaar moeten verlengen.  Met die leerlingen moeten we het pad naar de arbeidsmarkt echt zorgvuldig uitstippelen. De weg naar werk via het MBO is vaak te moeilijk voor hen. Denk alleen maar aan een rekentoets die ze niet zullen halen.

We ervaren sterk dat nogal wat van onze leerlingen niet naar het MBO kunnen. Ze zijn echter ook nog niet toe aan een baan, terwijl de druk om te gaan werken wel steeds groter wordt. Al was het alleen al vanwege het wegvallen van de kinderbijslag en de eigen bijdrage voor de ziektekosten met 18 jaar, die voor veel van de gezinnen waaruit onze kinderen komen een probleem is.'

M. Hellingman: 'Echt, onze leerlingen kunnen allemaal wel wat. Vroeger was er de toegang tot de WSW en nu zit een groep op de bank en de gemeente weet ook geen raad. Van zo’n 260 leerlingen zitten er vierentwintig “op de bank”.'

F. de Koning: 'Wij hebben een “klas naar werk”. Deze bestaat uit dertig moeilijk te plaatsen leerlingen. Hiervan zitten tien leerlingen ‘in de verlenging’, die zijn dus ouder dan 18 jaar. Voor deze leerlingen is bij het ministerie verlenging van onderwijstijd aangevraagd.'

Terughoudende werkgevers

M. Hellingman: 'De ingewikkelde wet- en regelgeving en economische redenen maken dat de werkgever terughoudend is om een leerling in dienst te nemen. Voor grotere werkgevers is het duidelijk dat ze niet zullen ontkomen aan de 5%-verplichting en daarom kiezen ze als het ware de beste leerlingen nu al uit. Ook zie je steeds meer dat werkgevers contracten van 24 uur verdeeld over de week aanbieden, iets waar onze leerlingen niet blij van worden.'

F. de Koning: 'Ja, je moet met de werkgevers soms zwaar onderhandelen. Je moet het toch vooral hebben van het midden- en kleinbedrijf.'

M. Hellingman: 'Werkgevers adviseren over subsidieregelingen valt niet mee. De regelgeving wisselt sterk, en verschillende gemeentes hebben de zaken nog niet helemaal op orde. De omslag is te groot, (wettelijke) regels veranderen nogal eens, net als de functionarissen waarmee je te maken hebt. Je stuit ook op het gebrek aan inzicht bij de werkgevers in de problematiek van onze leerlingen. Dit bemerken we soms ook bij de gemeente. Achter ieder kind zit een stevig zorgprobleem, we zijn geïndiceerd onderwijs.'

F. de Koning: 'Directe verwijzing vanuit school, gebruikmakend van het netwerk van de praktijkschool, gevolgd door langdurige begeleiding is in feite de enige mogelijkheidvoor voor deze kinderen om een arbeidsplaats te krijgen en te behouden.'

Belemmeringen

M. Hellingman: 'Soms kunnen een beperkte cognitie en onhandige sociale vaardigheden een belemmering zijn om werk te vinden. Een belemmering kan ook een economisch probleem zijn of het niet accepteren van een functie of functietaken. Het zijn bijvoorbeeld werkzaamheden die een jongere niet in gedachten heeft maar wel tot zijn mogelijkheden behoren. Of praktisch gezien: de jongere moet voor zijn werk langer reizen en heeft geen vervoersmogelijkheid. Of een taalbeperking. Zo hebben we wel eens een Bulgaarse leerling gehad, die later beter bleek te presteren dan we aanvankelijk dachten.'

F. de Koning: 'Ons leerwerkbedrijf is een voorbereiding op de externe stage die is gericht op het aanbrengen van basiscompetenties. Desalniettemin zijn er leerlingen die daarna gewoon nog niet toe zijn aan werken op een echte arbeidsplaats. Het zou mooi zijn als je dan een extra jaar zou hebben om ze bijvoorbeeld gebruikmakend van groepsdynamiek op het juiste niveau te brengen. Wat mij betreft gebeurt dat in schoolverband buiten de school.

De leerlingen die te vroeg en geforceerd de arbeidsmarkt op worden gestuurd, komen vaak thuis op de bank terecht. Dit kost de maatschappij een fors bedrag. De bepaling wie binnen deze groep valt, vraagt zorgvuldigheid. Voor het verkrijgen van werk zou het helpen als ze beschikken over een startkwalificatie. Ze zijn cognitief beperkt maar willen wel degelijk werken, soms juist alleen, soms juist in samenwerking.'

Aandachtspunten van M. Hellingman en F. de Koning:

  • Schenk aandacht aan de leerlingen die in een meer beschermde omgeving moeten werken en dus tijdens de uitvoering van het werk een toeziend oog nodig hebben.
  • Maak jobcarving mogelijk (banen ontwerpen). Analyseer van taken in een functie, bijvoorbeeld:
    • in supermarkten assisteren bij het inpakken en boodschappen naar de auto brengen;
    • in kantoren het kopieerwerk overnemen;
    • in scholen conciërge-achtige werkzaamheden uitvoeren.
  • We hebben opdrachten nodig van bedrijven waarin we groepsgewijs arbeidsvaardigheden en competenties kunnen trainen. Denk hierbij aan het onderhoud verzorgen bij sportverenigingen of gebruiksklaar maken van vakantieparken
  • Wij zouden ook de 5 %-regeling moeten stimuleren en verplicht stellen voor ieder bedrijf. Het zou helpen de gelegenheid dit af te kopen onmogelijk te maken.
  • Mogelijkheden creëren de werkbegeleider te kunnen belonen voor de extra inspanning die hij levert voor de begeleiding van de leerling in het bedrijf. Dit bedrag gaat nu in de vorm van een voordeel centraal naar de werkgever.
  • Mogelijkheden bieden dat de leerling na het verlaten van school langer gecoacht kan worden. We zien nu dat wanneer de coaching stopt leerlingen gemakkelijker hun werk kwijtraken.
  • Een ander aandachtspunt is: na het verlaten van school is er vaak geen sprake meer van monitoring. Hulpverlening stopt of stagneert waardoor verstorende problematieken invloed hebben op de uitoefening van arbeid of het behouden van arbeid.
Interview gehouden op 16 november 2015 door Willem Kwakkelstein en Arij Maarleveld
Foto: Werry Crone