print
interview

De vader van Ria van Dijk is gedwongen opgenomen op de gesloten afdeling van een verpleeghuis. Dat was een heel naar moment. Maar nu heeft hij het naar zijn zin en is Ria tevreden over de verzorging die hij krijgt.

Ria van Dijk
Ria van Dijk (65) is samen met haar zus mantelzorger van haar 92-jarige vader
11 november 2016

'Sinds mijn moeders overlijden, nu twee jaar geleden, ging het steeds slechter met mijn vader. Achteraf bekeken is het vermoeden, ook van de huisarts, dat hij toen al aan het dementeren was. Alleen, mijn moeder hield hem in evenwicht. En op het moment dat mijn moeder overleed ging het steeds verder mis. Hij begon iedereen op te bellen, 20, 30 keer per dag. Naar mij en naar mijn zus, maar ook naar de kleinkinderen en nichtjes en neefjes. Hij was de hele dag aan het bellen, want hij was zo eenzaam. Ja, dat vond hij, terwijl er zeven keer op een dag mensen van de zorg langskwamen. Twee keer in de nacht en vijf keer op de dag. En er kwamen ook heel veel anderen langs. Elke week zeker wel tien. Van Vluchtelingenwerk, waar hij voor gewerkt heeft, van de partij, van de kerk -  maar dat was niet genoeg. Uiteindelijk heb ik Parnassia ingeschakeld om hem te laten testen. Dat is niet helemaal gelukt, maar er kwam in ieder geval wel uit dat hij aan het dementeren was. 

Gedwongen opname

Hij heeft tot juni van dit jaar hier in Rijswijk in een aanleunflat bij bejaardencentrum Steenvoorde gewoond. Dat is misgegaan, en hij is onder dwang door Parnassia uit huis gehaald. Waar ik bij was. Dat was heel naar. 

Op die vrijdagmiddag dat het echt mis ging, sloeg hij mij bijna de hersens in met een wandelstok. Gewoon, uit pure paniek. Hij dacht dat hij opgesloten zat in huis. Ik liet zien dat de deur gewoon open kon, maar het was allemaal mis. Er was toen net iemand van Parnassia en die heeft ervoor gezorgd dat hij naar Sammersbrug werd gebracht, omdat daar een crisisbed was. En daar is hij niet meer uit geweest. We hebben hem wel op een wachtlijst voor Rondvoorde gehad, het verpleeghuis van Steenvoorde. Omdat ik het daar gewoon prettiger, nieuwer en dichterbij vond. Maar we hebben twee weken geleden besloten om het niet meer te doen. Omdat je iemand van ruim 92, die half de kluts kwijt is, niet meer moet verhuizen. En hij heeft het niet slecht in Sammersbrug. Ze zorgen goed voor hem.

Het was nog best een gedoe. Hij is eerst 's nachts naar het ziekenhuis gebracht. Toen het mis ging, heeft die man van Parnassia direct zijn huisarts gebeld. Mijn vader moest door de telefoon toestemming geven om naar het ziekenhuis gebracht te worden. Want we hadden even de gedachte dat het kwam door de druk van het vocht in zijn hersenen, dat hij helemaal zo overstuur was geraakt. Daar had hij al eerder last van, dan begon dat te drukken op bepaalde plekken, waardoor hij niet meer kon lopen enzovoort. En dat was al een paar keer afgetapt. Hij bleef dus een nacht in het ziekenhuis, gewoon op de eerste hulp. Daar was ik in eerste instantie niet zo blij mee, want ik was op een gegeven moment gewoon mijn vader kwijt. Ik belde de volgende ochtend naar Sammersbrug, ‘Is mijn vader aangekomen?’ ‘Nee, we hebben hier helemaal geen meneer Van Dijk’. Toen belde ik naar het ziekenhuis, en ze zeiden ‘Nee, hij is hier helemaal niet opgenomen’. Pas later bleek dat hij op de eerste hulp was gehouden. Dat is verder niet erg, maar ze hadden het wel even moeten zeggen.

Uiteindelijk bleek dat hij toch gewoon naar binnen was gebracht bij Sammersbrug. Toen ben ik er gelijk naartoe gegaan. Daar was ook zijn oude huisarts, en de nieuwe huisarts en de psychiater van Parnassia. Iedereen was er om te zorgen dat hij de goede medicijnen kreeg, van alles en nog wat.

Omdat hij onder dwang is weggebracht, kreeg je ook een rechtszaak binnen vijf dagen, bij hem in het huis. Daar ben ik ook bij geweest, met een rechter en een griffier en een arts, noem maar op. Dat is allemaal heel naar. Zelf realiseert hij zich dat niet meer. Hij heeft geen tijdsbesef meer. Hij vertelt steeds dat hij het naar zijn zin heeft. Hij zit op een tweepersoonskamer, maar hij heeft niet eens in de gaten dat er nog iemand is. En over zijn flat in Steenvoorde heeft hij het helemaal niet. 

Mijn zus was op dat moment met vakantie, maar die is toen wel teruggekomen. En nu mantelzorg ik voor mijn vader, samen met mijn zus. Helaas hebben we niet meer broers en zussen, dat zou een stuk makkelijker zijn.

Professionele steun

Maar we hebben wel veel ondersteuning gehad, hoor. Mijn vader had een erg goede huisarts, die hadden ze al 20, 25 jaar. Daar hebben we nog steeds contact mee. Want ze is zijn huisarts niet meer, maar ze wil nog wel steeds weten hoe het met mijn vader is. Toen mijn moeder op haar sterfbed lag, dat was wel acht weken, kwam ze echt iedere dag langs, al was het maar 10 minuten. Die heeft ervoor gezorgd, al in de vijf jaar daarvoor, dat mijn ouders thuiszorg kregen. Eerst alleen voor mijn moeder, die toen ziek was, en steeds meer ook voor mijn vader. Mijn vader kende die mensen ook allemaal, die over de vloer kwamen. Voor hem waren dat gewoon familieleden. En toen mijn moeder was overleden, is dat gewoon doorgegaan.

En Florence, de thuiszorgorganisatie, heeft ook heel veel gedaan. Het punt was: waar hij toen woonde, daar kon hij niet meer gedoucht worden. Dat was een hele kleine badkamer. En hij kon niet meer naar buiten, want of hij verdwaalde, of hij kreeg de deur niet meer open. Dus alles werd steeds moeilijker. Toen hebben ze van Florence gezegd: ‘Het is gewoon beter als hij bij ons komt wonen, in Steenvoorde, want dan hebben we beter de mogelijkheid om voor hem te zorgen.’ 

Zij zitten in dat zorgcentrum gewoon beneden, dus dat is heel makkelijk. Als er wat is, dan bel je op en dan gaan ze gelijk boven kijken. Dus hij kon daar in een aanleunflat. En dat hebben we toen gedaan. Dat was een prachtige flat. Je hebt een slaapkamer, je hebt een huiskamer en nog een klein kamertje. Een prachtige keuken, een badkamer met alle toeters en bellen die je nodig hebt: zitten onder de douche, armsteunen. Noem maar op. Een alarm in het huis, alles was er. Alleen - mijn vader vond het er vreselijk. Maar ja, hij vond alles vreselijk.

Ik heb ook heel veel aan Welzijn Rijswijk, dat is de afdeling Welzijn van de gemeente, zeg maar. Die hebben hele goede mensen. Ik heb daar een soort van contactpersoon. Met haar heb ik in eerste instantie een heel lang gesprek gehad, en zij zei toen ‘Nou, dat heeft allemaal veel te lang geduurd, we gaan nu gelijk hulp inzetten.’  En dat heeft ze toen gedaan. Ze heeft er voor gezorgd dat er een overleg was met de ouderenwerkers, met mijn zus en mij en ook de huisarts erbij, dus met een heel groepje mensen van ‘nou, wat gaan we nou doen, wat gaan we verzinnen, wat kunnen we nog?’ Zij organiseerden ook een heleboel dingen, ze riep ons ook bij elkaar. Dat vind ik heel goed.

Haar kan ik altijd bellen, en ze belde mij af en toe ook om te vragen ‘Hoe gaat het met je’, en ‘Je moet aan jezelf gaan denken.’ Dan kwam ze met allerlei goede ideeën: ga eens op yoga, ga eens dat doen. Mijn vader had ook eten van Welzijn Rijswijk, en die contactpersoon zorgde er voor dat er een vrijwilliger elke week naar mijn vader ging.

Mantelzorgen

Rond het overlijden van mijn moeder zijn we eigenlijk begonnen met de mantelzorg, mijn zus en ik. Dat was heel zwaar. We waren daar allebei zeven uur per dag, en dan hadden we in de nacht een nachtverpleegster. En de volgende ochtend was een van ons er weer. Dus we zijn acht weken lang zeven uur per dag bij mijn ouders geweest. Want mijn vader kon niet alleen blijven, dat gaf de huisarts ook aan. Dat heeft ons ontzettend opgebroken. Nadat mijn moeder was overleden hebben we nog een week in huis geslapen bij mijn vader. Maar toen vonden we dat hij het maar weer alleen moest gaan doen.

Maar we gingen wel bij hem langs. Ook toen hij een jaar later naar die aanleunflat ging. Eerst hebben we dat elk drie keer in de week gedaan, maar op een gegeven moment werd dat teruggeschroefd naar twee keer. En dat is eigenlijk nog steeds twee keer in de week. Alleen: nu is het een anderhalf uur, en toen was het een hele middag. 

We hoefden niet zoveel bijzonders te doen. Gezelschap houden. Een kopje thee zetten. Dat was het wel, want de zorg deed verder alles. Maar je moest wel heel veel regelen. Je moest bijvoorbeeld zorgen dat de huishoudelijke hulp er was. Want als die niet belde om te vertellen dat ze niet kwam - ja, wat was er dan aan de hand? Dan moest je weer gaan bellen. Als ik dan op mijn werk was dan deed mijn zus dat wel, en andersom, maar dat gaf altijd spanning. 

Mijn zus en ik kregen ook heel veel ruzie. Gewoon, door de spanning. We wisten allebei waardoor het kwam, dus het is verder niet erg - ik bedoel, we hebben verder gewoon goed contact. Maar we hebben heel erg gespannen met elkaar geleefd, twee jaar lang.

Ik vind het mantelzorgen niet lichamelijk zwaar, want dat is het niet. Maar ik vind het geestelijk heel zwaar. Het zijn je ouders, dat is punt één. En je bent er constant mee bezig. Je moet veel regelen, je bent voortdurend met je vader bezig, waar het niet goed mee gaat. En dat heeft me uiteindelijk opgebroken. Ik ben nu thuis, want ik ben gewoon een beetje overspannen.

Ik ga nog wel twee keer in de week naar hem toe. Maar als ik nu een keer oversla, dan is dat geen ramp. Want hij heeft het niet in de gaten. Vroeger wel, dan kon ik echt niet wegblijven. Dat kon gewoon niet. En nu kan ik wat gesprekjes met hem houden. Hij herkent je wel, maar hij dwaalt snel af. Dan begint hij over vroeger, over zijn vader. En ik ga met hem wandelen. Ze hebben een aantal tuinen, die zijn echt mooi, en er lopen kippen rond. Dat vindt hij gewoon heerlijk. Dus zodra het een beetje weer is, zet ik zijn pet op, trek zijn jasje aan, dasje om zijn nek, en dan gaan we.

En ik doe wat administratie. Ik sta nu samen met hem op zijn banknummer en ik regel gewoon al zijn bankzaken. Mijn zwager doet de belastingen. Dat deed hij al, dus dat blijft hij gewoon doen. En mijn zus houdt die verslagen bij, die ze elke dag schrijven. Dat wil ik allemaal niet lezen. Als er wat bijzonders is, dan belt zij mij op. Dan ga je eens bij de huisarts aan de bel trekken: is het misschien handig als hij een slaappilletje krijgt? Ik ben dan eerder geneigd om te gaan bellen dan mijn zus, die vindt dat altijd een beetje eng. Dus dan bel ik weer met zijn dokter of een psycholoog of wie dan ook langs moet komen.

Ik krijg daar ook tijd voor vanuit mijn werk. Ik heb toevallig een goede baas. Ik heb het eerste jaar dat mijn vader alleen was, 52 of 53 uur per jaar gekregen. Maar daar kom je aan te kort, hoor. Uiteindelijk is dat erop uitgelopen dat elke keer als er iets was, dan kon ik gewoon naar huis gaan. En dat werd ook niet van mijn verlof afgetrokken. Dat heeft natuurlijk ook te maken met het feit dat ik nog maar een half jaar hoef te werken, ik ben op mijn werk al een tijd een beetje aan het afbouwen.

De toekomst

Zorgen voor de toekomst maak ik me eigenlijk niet. Want hij heeft nu echt alles. Bijvoorbeeld muziektherapie. Ze zijn erachter gekomen dat hij socialistische strijdliederen het allerleukste vindt, dus hij krijgt een keer in de week de Internationale op zijn koptelefoon, en de Socialistenmars, en dat soort dingen. En dan gaat hij vertellen. Over zijn vader, en de vakbond en zijn grootvader die ook in de vakbond zat. Want die oude verhalen, die heeft hij nog wel. Dat is voor hem heel belangrijk. En als ze hem rustig willen krijgen, dan zetten ze hem ook een koptelefoon op zijn hoofd, met socialistische strijdliederen.

Hij heeft een keer per week een gesprek met een psycholoog, er komt iemand over levensbeschouwing, van de zorg proberen ze iedere dag een paar keer even met hem te gaan zitten, om een praatje te maken. En er komt een of twee keer per week een meneer, die kookt echt, in die huiskamer waar ze wonen. Dan ruik je echt het draadjesvlees en de spruitjes. Dat is gewoon heel huiselijk.

Wat je wel opvalt, is dat er in de zorg veel te weinig vrijwilligers zijn. Die hebben ze erbij want ze kunnen het niet alleen met betaalde krachten doen. Eén persoon op acht mensen, die moet ze dus 's ochtends ook allemaal wassen, alle acht aankleden, alle acht zorgen dat ze eten naar binnen krijgen. Dat is bijna niet te doen. Dus ja, elke vrijwilliger die zich aanmeldt is van harte welkom. Om bij dat soort dingen mee te helpen. Die meneer die op vrijdag komt, die kookt, dat is ook een vrijwilliger. Ik vind dat hartstikke goed. Ik zou dat zelf niet kunnen. Je moet natuurlijk voldoende betaalde krachten hebben, maar er moeten ook voldoende vrijwilligers zijn.

Sammersbrug kwam er niet zo goed vanaf, heeft ook op die lijst gestaan van slechte verpleeghuizen. Maar wij worden nu helemaal op de hoogte gehouden. Dat ze een nieuwe controle hebben gehad en dat ze nu wel goedgekeurd zijn. Dan vertellen ze wat er allemaal mis was en wat er nu is bijgesteld. Ik kan echt niet zeggen dat het slecht is. Je leest dan wel eens zo’n verhaal over mensen die de hele nacht in hun ontlasting liggen, maar dat is hier gewoon niet. Mijn vader ziet er gewoon netjes uit. We zien hem vier keer in de week, bij elkaar. En er hoeft maar iets mis te zijn, of mijn zus hangt aan de telefoon. Alleen, wat ik zeg, te weinig mensen.

Hij kan daar blijven zolang het nodig is. Er is ook niet meer zoiets als verder achteruit gaan. Dit is wel ongeveer het einde. Ik heb met het huis afgesproken dat hij niet gereanimeerd wordt. En daar gaat de huisarts in mee. Dat wordt toch niks meer. Als iemand gereanimeerd wordt op deze leeftijd, dat wordt alleen maar één grote ellende. Ik had nooit gedacht dat ik nog eens zou denken dat het zou beter zijn als mijn vader nu zou overlijden. Maar dat weet je ook niet van tevoren. Dit is echt een lijdensweg.'

Interview afgenomen door Max Kommer en Ann-Silvie Penning de Vries op 26 oktober 2016
Foto: Max Kommer